De Extemporanea Poemata van Henricus Neuhusius
Merk 4
8711 CL Workum / Warkum
tel. 0515 - 54 12 31


De Extemporanea Poemata van Henricus Neuhusius


Henk Nieuwenhuis terug in Workum

Een aantal maanden geleden maakte hij, samen met zijn vrouw, zijn opwachting in museum Warkums Erfskip. Ze vertelden dat ze al jaren vaste bezoekers waren van de Friese wateren, dat ze samen genoten van de natuur, maar ook van de cultuur. Steeds als ze Workum op de kaart zagen staan, zeiden ze tegen elkaar: "Daar moeten we eigenlijk eens naar toe". Maar ja, waar moet je je vervoegen als je er geen familie of bekenden hebt wonen. Op het stadhuis? Nee, dat leek hen niet de juiste plaatst. Zo kwamen ze in het waaggebouw terecht.

Daar was toevallig de tentoonstelling: "100 jaar veekeuring Workum", en dat sprak aan. De heer Udo R. Becker genoot samen met zijn vrouw van de sfeer in de Waag. Ook legde hij de zaak waarvoor hij kwam uit aan één van de medewerkers en aan een bestuurslid. Voor zover van belang werden de familierelaties van de familie Becker doorgenomen. De lijnen liepen van Düsseldorf  (waar de familie nu woont) naar Bremen; daar kwam de familie oorspronkelijk vandaan. En of het boekje nu van grootvader aan vaders kant of van moeders kant kwam, dat bleef in het ongewisse. Zeker was, dat het familie-erfgoed betrof. En het was zeker 50 jaar in hun bezit. Ze stelden het graag ter beschikking van het museum, het boekje geschreven door Henk Nieuwenhuis.

In de tijd dat Henk leefde, hij werd geboren in 1614 te Leeuwarden, werd zijn naam, net als de namen Wesselius, Porsius, Werumeus, Althusius en Semplonius in het Latijn geschreven. Dat was bij de mensen die gestudeerd hadden vrij gebruikelijk in die tijd. Het gaf als het ware extra status.

Op het titelblad van het boekje (slechts ongeveer 8 x 13 cm,  276 bladzijden) staat dan ook zijn latijnse naam afgedrukt: Henrici Neuhusii, maar ook zijn beroep: Pensionarii Worcumensis (pensionaris van Workum ). Wij zouden zijn functie omschrijven als stadsadvocaat. Meestal trad de stadsadvocaat op namens de stadsregering als afgevaardigde  naar de provincie. Men kin sizze: in man fan kwizekwânsje.

Neuhusius had een hobby, die ook nu nog vele Workumers bezig houdt, zeker rond sinterklaas. Hij schreef namelijk gedichten. In de periode dat hij leefde was het in zijn kringen vrij gebruikelijk bij een geboorte of een overlijden familie en bekenden iets te laten horen via een gedicht, zo mogelijk in het Latijn, de taal van de wetenschap. Het boekje, met de titel: "Extemporanea Poemata" (gedichten voor de vuist weg) duidt daarop. Het boekje werd uitgegeven te Leeuwarden in 1656.

Wij als bestuur en medewerkers van het museum zijn de familie Becker zeer erkentelijk, dat zij dit kostbare kleinood in Workum lieten terugkeren. Verder zijn we blij, met de bijdrage van Dr. J. D. Th. Wassenaar, hervormd predikant te Workum. Hij geeft wat achtergrondinformatie over dit boekje, dat geheel in het latijn is geschreven.

E.H. de Boer



DE EXTEMPORANEA POEMATA
VAN
HENRICUS NEUHUSIUS


door Dr. J.D.Th. Wassenaar


Henricus Neuhusius was een van gelegenheidsdichters uit het zeventiende-eeuwse Friesland, net als zijn vader Edo en zijn broer Regnerus (1).

Vader Edo Neuhusius (Steinfort 1581-Leeuwarden 1638) was sedert 1607 rector van de Latijnse School te Leeuwarden (2). Hij schreef onder meer een Latijnse grammatica (3). Behalve in het onderwijs was Neuhusius Sr. actief in de gereformeerde (dat wil zeggen: calvinistische) kerk van de Friese hoofdstad, en wel als ouderling (4). Hij was bevriend met Johannes Bogerman, die bekend werd als voorzitter van de nationale synode van Dordrecht van 1618-1619.

In het werk van de oude  Neuhusius is  een combinatie van antipapisme en sterke eschatologische gerichtheid te vinden (5). Zo schrijft hij in 1622 met betrekking tot het oordeel over Babel uit Openbaring 17: Rome is het beest, de strijd tegen Spanje is de strijd tegen de antichrist, de Reformatie is de terugkeer uit de Babylonische ballingschap.

J.J. Kalma vertelt, dat Neuhusius een bekend Latijns gedicht over de Friese wetten geschreven heeft: ‘Hij zegt in dit veel geciteerde vers, dat de wetten van de Friezen goed zijn. “Sunt bonae leges Frisiis.” Rome noch Griekenland kan deze wetten verbeteren.’ (6) Kalma vervolgt: ‘De Friese adel en de andere machthebbers, voor wie dit gedicht bestemd was, hebben het mooi gevonden, en wellicht de rector een geldelijke beloning toegekend. Dat er in het vers ook iets stond over de plicht om volgens de wet te leven kun je altijd allereerst laten slaan op de anderen. De wet is er immers voor de onderhorigen en niet zo zeer voor de wetgevers zelf.’

G.A. Wumkes vat de betekenis van Neuhusius op welhaast lyrische wijze samen: ‘Dizze dichterlike rektor-âlderling hat yn syn fersen en brieven de ropping, dy’t er ûntfongen hie, útbylde ta in stik posityf Protestantske kultuer. Hy foun yn ‘e wei fen ‘e klassike wittenskip de kinst, in kinst net bûten ‘e folksmienskip, mar dêryn en útgeande nei de tsjerke. Yn in tiid fen nij begjinnen, do’t alderlei nije mûglikheden hjar iepenen, seach er de eask om nei krêft en formogen de ynfloedssfear fen it Griffemearde Kristendom to forsterkjen yn ‘e Fryske maetskippij troch forbân to lizzen twisken it genedelibben en it libben fen syn folk. As leauwich kultuerminske hat er de tsjerke net beskôge as in smûk “ûnder ús” en de kinst net as tiidfordriuw ef idelheit, mar beide as op inoar oanwiisd yn ‘e oertsjûging: “De ierde en hjar folheit is fen ‘e Heare.”’ (7)

Over broer Regnerus Neuhusius (Leeuwarden 1608-Alkmaar 1679), die eerst rector van de Latijnse school in Harlingen was en na zes jaar naar Alkmaar vertrok (8), schrijft W. Bergsma: ‘Neuhusius is de auteur van een zeer omvangrijk dichterlijk en epistolair oeuvre. Zijn epistolae familiares zijn gericht aan vele leden van de gereformeerde respublica litteraria, al was die niet uitsluitend aan de gereformeerde confessie gebonden.’ (9)

Van Henricus Neuhusius zijn verschillende gedichten bewaard gebleven, zowel aan hoogwaardigheidsbekleders (bijvoorbeeld Hendrik Casimir II (10) ) als aan ‘gewone’ volksgenoten (bijvoorbeeld Rinske Faber (11) ) gewijd en opgedragen. Neuhusius’ belangrijkste publicatie is de bundel Extemporanea Poemata, waarover Wumkes een artikel geschreven heeft (12). Tenzij anders vermeld, is de hieronder vermelde informatie aan die bijdrage ontleend.

Henricus werd in 1614 in Leeuwarden geboren. Hij werd niet alleen bij de Heilige Schrift, maar ook bij de klassieke Griekse en Romeinse schrijvers opgevoed. Op 17 juni 1634 werd hij als juridisch student ingeschreven in Leiden, twee jaar later als advocaat bij het Hof van Friesland. In 1650 werd hij tot pensionaris van Workum benoemd. Een pensionaris was een juridisch adviseur van het stadsbestuur (13). (Terzijde sedert 1637 bestond dat bestuur in Workum uit 32 mannen, van wie acht burgemeesters en 24 ‘vroedmannen’ (14).)

In 1656 gaf Neuhusius bij de Leeuwarder drukker Gisbertus Sibrandus zijn dichtbundel Extemporanea Poemata (door Wumkes vertaald met Foar ‘e  fûst wei makke) uit. De door P. Langweer in koper gestoken titelplaat wijst meteen al op een humanistische inslag, die aan Erasmus’ Stultitiae Laus (= Lof der Zotheid, JDThW) doet denken. Men ziet namelijk Democritus, die lacht, omdat de  wereld vol dwazen is; en Heraclitus, die huilt, omdat de wereld zo’n droevige aanblik geeft; terwijl Diogenes met een lantaarn in zijn hand naar een mens op zoek is. In overeenstemming daarmee is menig gedicht in de bundel, aldus Wumkes.

Naar aanleiding van Neuhusius’ promotiegedicht voor Dr. Hanso  van Wyckel  schrijft Wumkes: ‘Men priuwt (...) de twaspjalt twisken de âlde seden en de nije tiid, dy’t ek mear as ienris  it  thema  is  by  master Gysbert (= Gysbert Japicx, JDThW).’ (15) Te midden van de grote afval blijft God de enige ankergrond. Wumkes citeert:

Myn earste hope wier Warkum,
Myn twadde de jongfaem,
Myn trêdde de frijheit,
Myn fjirde God.
As trije my bidrage,
Ien útkomst bliuwt oer:
De fjirde as sillige Noardstjêr.

de Workumer gevangenis
Overigens: een jaar na de uitgave van Extemporanea Poemata verwijst Neuhusius naar deze regels, naar aanleiding van een conflict in Workum. T.H. Siemelink vertelt dienaangaande: ‘In 1657 ontstond tusschen hem en den magistraat en vroedschap over “differenten beroerende advocats salarien ende expensen wegen diverse proceduren” zulk een hoogloopend verschil, dat de pensionaris werd gevangen gezet. Later in der minne geschikt, gaf dit geval den raadpensionaris aanleiding tot de volgende ontboezeming in slecht latijn:


Wat betreft de zaak van den magistraat, die zich aldus toedraagt.
Zoet klinkt de fluit als de vogelaar den vogel vangt.
Nooit heeft mijn fluit de dierbare burgers bedrogen,
(Ik) die eens uit de harde gevangenschap aldus zong:

Mijn eerste hoop betrof de Workumers - mijn tweede de maagd -
Mijn derde de vrijheid - mijn vierde God.
Indien drie mij ontvallen, zij zouden mij niet teleurstellen,
Als slechts de vierde, gelukkig voldoende, mij den hemel schonk.

Nu is mij, beroofde, teruggegeven de heerlijke godin der vrijheid.
De raad van Workum moge wijken voor het recht,
Met Christus hulp. Gij Vorst bied mij, den smeekeling, de hand,
Zoo zij het, tot Christus’ eer en tot dien van den Nassouwschen Vorst.16    

Ik kom terug op Neuhusius’ geloofsovertuiging. Hij schrijft daarover onder meer:

    Hwet is, o lêzer, it libben oars
    As in sied yn ‘e maitiidseker?
    Dou slachtste it toheech oan,
    For my begjint it earst, as it ôfroun is,
    As yn ‘e himel ik heger libben lied.

Neuhusius jr. is een goede zoon en leerling van zijn vader. Net als de oude Neuhusius verwerkt hij bijbelse, kerkelijke en vaderlandse stof. Hij brengt het Onze Vader en de Lofzang van Simeon in dichtmaten, voor Ds. F. Elgersma te Grouw; en de Tien Geboden voor zijn oom Ds. A. Neuhusius in het Gelderse Nijkerk. Voor Ds. F. Oedsonius te Leeuwarden bezingt hij (in verband met het Heilig Avondmaal) de kracht van Christus’ reinigende bloed; hij bidt:

Hâld op, o Kweade mei ús leauwe to swingen,
Yn dyn krús, o Kristus, stiet myn heil fêst.

Wanneer hij van zijn vrouw Amita Catharina een exemplaar van het Nieuwe Testament cadeau krijgt, schrijft hij daar de volgende regels in:

Dû o Katrine joechst my dit Testemint
Fen de Trijiennige God, det de dea
Fen Ien ús togearre it Libben wêze scoe.

Neuhusius’ kerkelijke betrokkenheid komt tot uitdrukking in een vertaling van de Apostolische Geloofsbelijdenis voor Ds. J. Monachius te Utrecht. In een nieuwjaarsgedicht voor de edelman Petrus van Walta uit hij voor de kerk de volgende bede:

Jow, o God, det de tsjerke bloeije mei yn feilige fjilden,
Meitsje frij jins Breid fen Satans gewelt.
Det it folk, suchtsjend ûnder wrede tirannen,
Langhalzjend pylgert ûnder it britsen jok wei.
As sa’n lôge de Fryske alters oanstekke mocht,
Scoene broerren net sa’n pleitsaken fiere ûnder inoar,
Dy’t alhiel net stroke mei de hillige dingen.

Neuhusius’ hoogachting voor het ambt van dienaar des Woords komt naar voren in gedichten voor predikanten, onder wie Ds. B. Sylvius en Ds. G. Fosculus te Workum. Hij schrijft respectievelijk

Aan de zeergeleerde heer predikant te Workum
Ds. Bernhardus Sylvius.

Mijn liederen zijn niet in strijd met de Heilige Schriften,
Ik ben vol haat, wee! De dichter zingt gemene woorden.
Scheer je weg! O Muze, moogt gij uzelf maken tot metgezellin van de dienaren van het goddelijke Woord!
Misschien zult ge metgezellen vinden.
Van Neuhusius.


en

Aan de uitnemende predikant van Workum
Ds. Gerardus Fosculus.
    
Zoals eens de schare engelen de geboortefeiten van Christus heeft bezongen,
En wel: dat het zaad der maagd God was,
Zo mogen de eer en de gouden vrede,
die in de hemelen zijn,
Ook op de aarde zijn
En bewerken, dat alle ware Christgelovigen met God verzoend zijn.
O Fosculus, bezing gij voor ons deze goddelijke boodschappen,
Met hemelse gaven en een stem van engelen.
Laat de Workumers zich met recht met mij over deze dienaar verblijden,
Waardoor al groeiende de roem voor u groter zal worden.
Blijf verre van de twist,
Verlaat de oude geschillen,
Zodat de kerkenraad en de kerken en de scholen de vrede zullen koesteren. (17)

Nadat hij een preek van Ds. H. Daventraeus te Bolsward gehoord heeft, dicht hij de volgende regels:

It hillich Kristenfolk forblidet him yn ‘e Kristennamme,
Mar ek yn ‘e hillige dingen, dy’t Jo, o Kristus haegje.
It godleaze folk forachtet God yn syn foarspoed.
Dit, o master Henricus, mochten Jo ús hjoed leare,
Koe ik it mei Jo dwaen en faker.

Net als zijn vader heeft Neuhusius weinig met Rome op. In een elegie op de dood van Frederik van Intiema Sr., gezant in Denemarken en Zweden, vraagt hij:

Ho scil it komme as yn ús sân de Basiliskus slûpt,
Dy’t syn freeslik fenyn spijt tsjin ‘e âffaers holle?
Stean op, o God, en fordigenje Jins hillich Sion,
Det it sillichmeitsjende leauwe net wei wirdt út ‘e heitelânske stoelten.

Wat de dichter verder typeert, is de band met Friesland, het tweede vaderland (want de ‘Neuhausen’ kwamen uit Duitsland). Zo is het dichtwerk van Neuhusius aan stadhouder Willem Frederik en de Gedeputeerden opgedragen. Zij worden beschermers van de letteren genoemd. Bewijs, dat er sprake was van een kunstminnend provinciaal bestuur!

Vaderlandse klanken laat Neuhusius, door P.G. van Tuinen ‘hofdichter sûnder titel’ genoemd (18),  horen, wanneer Amalia van Solms, de weduwe van stadhouder Frederik Hendrik, Leeuwarden bezoekt; en wanneer Willem Frederik het kasteel van Gent inneemt en deze prins van Nassau met Albertine Agnes trouwt. Bij het bezoek van Albertine aan Leeuwarden op 8 juni 1652 laat Neuhusius de Workumer jongedames een gelukwens uitspreken.

Neuhusius heeft niet alleen oog voor Friesland en zijn helden, ook het grote wereldtoneel heeft zijn aandacht. Koningin Christina van Zweden en Oliver Cromwell blijkt hij als de grote wonderen van zijn eeuw te beschouwen, de laatstgenoemde als beschermer van het protestantse geloof.

Verder bevat Extemporanea Poemata nogal wat ‘húslike poëzije for de tsjustere en blide dagen fen de Fryske wente’. Op de stinzen fan de adel en de deftige woningen van het patriciaat ontvangt men Neuhusius’ rouwen bruiloftsgedichten.

Neuhusius wil niet voor zijn gedichten betaald worden. ‘Non est ingenui sua verba locare Poëta.’ Dat wil zeggen: ‘In echt dichter bilient syn dichten net.’ Aan de erfgenamen van Godschalk van Hiddama schrijft hij: ‘Myn gedichten binne net for jild to keap, inkel de rom bisielt my as dichter.’ Neuhusius’ Muze staat in dienst van een zedelijk, godsdienstig ideaal.

Myn fersen stride net tsjin de hillige boeken,
Ik haetsje de dichter, dy’t gemiene wirden sjongt,
verklaart hij aan Ds. B. Sylvius te Workum. Wumkes voegt daar aan toe: ‘Allicht hat det ek biwirke, dat er him yn syn kinst iensum fielde. Sa forklearje ik de pentameter, dy’t ornearre is for in Ljouwter dichter: “Omnis homo culpet carmina, Carmen amo.” d.w.z.: “Lit elkenien fersen ôfkarre, ik ljeavje it fers.”’

Het laatste gedicht in de bundel is Neuhusius’ zelfgemaakte grafschrift. Daarin spreekt hij de hoop uit, dat zijn gebeente naast dat van zijn vrouw begraven zal worden in de Friese grond, om samen Christus’ verschijning te verbeiden, in welke verwachting zij leven en sterven.

Wumkes evalueert: ‘In great kinstnerskip wier net for him weilein. Hy is yn syn neifolging fen ‘e klassiken net frijernôch. De hichten fen Gysbert hat er net bikleaun. Frjemd, ek hy neamt de Boalserter master net, alhowol er syn frjeonen lof tabringt. En as Neuhusius himsels iensum bifynt, ho moat Gysbert den tomoede west ha! Sa is nou ienris it dichterlot. Earts nei hjar dea krije hja de eare, det hja de fakkel fen ‘e poëzije droegen ha. Wy den jowe Henricus Neuhusius de eare, det er as Latynsk dichter syn heitelân trou tsjinne hat.’

Sedert 11 februari 1996 is Dr. J.D.Th. Wassenaar (* 1960) als predikant verbonden aan de hervormde gemeente Workum en de Samen op Weggemeente It Heidenskip.


noten:

(1) J.H. Brouwer, ‘Het culturele leven’, in J.J. Kalma, J.J. Spahr van der Hoek en K. de Vries (red.), Geschiedenis van Friesland (Leeuwarden 19731, 19802), p. 616. Zie voor een overzicht van de zeventiende-eeuwse Latijnse dichtkunst uit Friesland: P.G. van Tuinen, ‘Swit of Swietrook. Oer produksje en funksje fan neolatynske poëzy út Fryslân (1585-1685)’, in Philologia Frisica anno 1990. Lêzingen fan it tolfte filologekongres 17, 18 en 19 oktober 1990 (Ljouwert 1992), p. 121-131.

(2) W. Bergsma, Tussen Gideonsbende en publieke kerk. Een studie over het gereformeerd protestantisme in Friesland, 1580-1650 (Hilversum1999), p. 561.

(3) Zie daarvoor: P. van Tuinen, ‘Edo Neuhusius en syn Latynske grammatika’, in It Beaken 50 (1988), p. 333-344.

(4) W. Bergsma, a.w., p. 561

(5) G.A. Wumkes, ‘It Libellus Posthumus fen Edo Neuhusius’, in Paden fen Fryslân. Samle opstellen dl. 1 (Boalsert 1932), p. 202. Vgl. W. Bergsma, a.w., p. 93.

(6) J.J. Kalma, Mensen in en om de Grote Kerk. Beelden uit de Leeuwarder kerkgeschiedenis (Drachten/Leeuwarden 1987), p. 130.

(7) G.A. Wumkes, a.w., p. 204.

(8) Zie daarvoor: P. van Tuinen, ‘A deo haec est vocatio (Fan God komt dit berop)’, in It Beaken 44 (1982), p. 97-116.

(9) W. Bergsma, a.w., p. 561.

(10) Henricus Neuhusius, Alto principi Henrico Casimiro, principi Nassoviorum ... cum ... inter consiliarios praep. Ord. Generalium secundus in dignitate cooptaretur (Leeuwarden 1675).

(11) Henricus Neuhusius, In acerbum funus magnarum virtutum ... matronae Rinsckiae Faber ... conjugis ... Antonii Kan, procuratoris in Frisia generalis (Leeuwarden 1676).

(12) G.A. Wumkes, ‘De Extemporanea Poemata fen Henricus Neuhusius’, in  a.w., p. 261-269. Vgl. G.A. Wumkes, ‘Neuhusius (Henricus)’, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek dl. 9 (Leiden 1933), p. 712.

(13) J.A.F. de Jongste, ‘Hollandse stadspensionarissen tijdens de Republiek’, in S. Groenveld (red.), Bestuurders en geleerden. Opstellen over onderwerpen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, aangeboden aan Prof.Dr. J.J. Woltjer bij zijn afscheid als hoogleraar van de Rijksuniversiteit te Leiden (Amsterdam 1985), p. 124-141.

(14) G. Bakker, ‘De Warkumer magistraetsbistelling yn de jierren 1635 en 1637', in G. Bakker (red.), De stêd Warkum ( Boalsert 1967), p. 20. Vgl. W.H. Keikes en H.T. Obreen, Workum. Inventaris der archieven (Bolsward 1966), p. 40-42.

(15) Vgl. P.G. van Tuinen, a.w., p. 125.

(16) J.H. Siemelink, Geschiedenis van de stad Workum (Workum 1903, Buitenpost 1978), p. 93v.

(17) Vertaling van de hand van Prof.Dr. W. Balke.

(18) P.G. van Tuinen, a.w., p. 124.