uit Nieuwsblad van Friesland, Hepkema's Courant, zaterdag 27 September 1902.
Leeuwarder Rechtbank
24 SEPT.
Workum
Een ontrouw Diaken.
 |
Al kunnen de meeste gevallen van diefstal verduistering en wat daarmee overeen komt aan armoede of gebrek worden toegeschreven - tal van misdeelden gaan jaarlijks wegens vergrijp tegen het eigendomsrecht het Paleis van Justitie in en uit - een enkele maal zien we een als dief aangewezene voor de vierschaar verschijnen die weerzin verwekt door hetgeen hij heeft misdreven, omdat hij eigenlijk gezegd aan niets gebrek heeft en dus bevoorrecht is boven duizenden. Maar zelfs hier kan de weerzin soms voor medelijden plaats maken, wanneer we bedenken dat zoo'n bevoorrechte (zijn hand uitstekende naar eens anders goed) misschien 't slachtoffer is van ziekelijke neigingen. En we kunnen er toe komen, om te zeggen: er moet wat haperen aan dien man evenals aan een beuk die krom groeit; er moet een kwade macht in hem zijn, die zijn wil op een dwaalspoor brengt en hem drijft tot het verkeerde.
|
 |
 |
de bakkersbank boven het koorhek |
 |
 |
(foto: "1951 St. Gertrudiskerk Workum 2001") |
 |
 |
Heden zat er weer zoo'n raadselachtige man op de bank der beschuldigden n.l. de 40-jarige M.D., ijzerhandelaar te Workum en nog voor enkele maanden diaken bij de Ned.Herv. Gem. aldaar - een welgesteld man en toch een ontrouw diaken. Ruim acht jaar had beklaagde met het kerkezakje geloopen, onder de godsdienstoefening en giften verzameld voor de armen en steeds nam hij zijn ambt tot genoegen waar, behalve in den laatsten tijd, toen de opbrengst der collecte reden gaf, aan D.'s eerlijkheid te twijfelen. Dominé kreeg vermoeden, de koster IJpma had ook vermoeden en de laatste zou maar eens de rol van bespieder op zich nemen. Op Zondag 13 Juli verschuilde hij zich na de morgendienstoefening achter het beschot bij de achterdeur der kerk; hier staande, zag getuige door de gaatjes - te voren in het beschot geboord - den verdachte met het bekende zakje uit het schip der kerk naar de zoogenaamde Bakkersbank gaan. Nadat bekl. De deur gesloten had, keek hij eerst om zich heen, wierp daarna een blik in 't zakje en stak er zijn hand in, die dichtgeknepen weer te voorschijn kwam, om vervolgens naar den linkerbroekzak te verhuizen. Geen gerinkel van geld. |
 |
 |
Des namiddags werd de proef herhaald; de diaken W. Bakker voegde zich nu bij den koster en beiden aanschouwden, wat IJpma reeds in den morgen had waargenomen. Men bracht hiervan verslag uit aan den predikant, ds. Visser, die besloot, de zaak thans tot volle klaarheid te brengen. |
 |
 |
Des Zondags daarna liet dominé door zijn huishoudster een getal door hem gemerkte geldstukken (een gulden en eenige kwartjes) in het kerkezakje voor de armen doen. Hij en de kerkvoogd Tjebbes zouden nu zelf eens gaan surveilleeren, wat ook geschiedde. Aldus de beide heeren achter het beschot. En weer deed bekl. dezelfde handgrepen, waarop hij acht dagen te voren was betrapt. |
 |
 |
de bakkerbank bevond zich tussen het schip en het koor |
 |
 |
zowel in het koor als in het zuiderkruis was een consistoriekamer |
 |
 |
(tekening: "1951 St. Gertrudiskerk Workum 2001") |
 |
 |
Nu was er geen pardon meer voor hem. In de consistoriekamer - waar zich na den dienst ook de meeste leden van den Kerkeraad bevonden - barste het onweer boven zijn hoofd los. |
 |
 |
Eerst zocht D. uitvluchten; maar toen de predikant hem openlijk beschuldigde met de woorden: ge hebt het geld in uw linkerbroekzak, boog hij het hoofd. Het ontvreemde kwam te voorschijn en bedroeg ongeveer 2,75; onder de geldstukken bevonden zich de gemerkte gulden en drie dito kwartjes. |
 |
 |
Ontkennen was niet meer mogelijk. |
 |
 |
Daar stond D., op verpletterende wijze ontmaskerd. Hij verklaarde, zich sedert December met die praktijken te hebben beziggehouden. De straf was zwaar, zwaar voor een man als bekl. die uit hebzucht zich had bezondigd. In een vergadering van den Kerkeraad, des Dinsdags d.a.v. gehouden, hoorde D. zijn vonnis aan. Het luidde: onder de cencuur gesteld, van het stemrecht voor onbepaalden tijd uitgesloten en 400 offeren uit eigen zak, n.l. 300 aan de diakonie en 100 aan de christelijke school. |
 |
 |
Zonder morren onderwierp bekl. zich aan die uitspraak, terwijl hij per brief onmiddellijk ontslag vroeg als diaken. |
 |
 |
En daarmee zou zijn misdrijf geboet zijn geweest, wanneer het gebeurde zich niet als een loopend vuurtje door de stad en daarbuiten had verspreid. De verontwaardiging was algemeen en de Justitie vond de zaak te ernstig, om niet een woordje mee te spreken. |
 |
 |
Daarom moest bekl. zich vandaag voor een tweeden rechter verantwoorden. Hij herhaalde zijn bekentenis zonder tranen en zonder trillingen in zijn stem, wat den President deed twijfelen aan den ernst van 's mans berouw; maar D. verzekerde, dat het hem zeer speet, de armen te hebben bestolen. |
 |
 |
Van Dominé hoorden we nog, dat de finantiën der Diaconie niet zoo heel florissant zijn. Er wordt nooit iets gekocht of geld belegd en men kan niet zoo ruim bedeelen als wel noodig was.
|
 |
 |
HET REQUISITOIR. |
 |
 |
De Subs.-off. zei in zijn requisitoir o. m.: Het mag wel een zeer treurige zaak genoemd worden, die heden een man voor U brengt, die gedurende meerdere jaren het vertrouwen genietende van de medeleden van zijn kerkgenootschap, dat vertrouwen op zoo ernstige wijze heeft geschonden; een man, wien eindelijk het masker van vroomheid, braafheid en eerlijkheid van het gezicht is gevallen, zoodat hij daar stond in zijn volle naaktheid. Het spijt me te moeten zeggen, dat het gebeurde - blijkens beklaagdes houding op de terechtzitting - al zeer weinig indruk op hem schijnt te hebben gemaakt. Wat de feiten betreft, bekl. heeft zelf bekend, hier en voor den Rechter-Commissaris, zich ten nadeele van de Diaconie te hebben verrijkt, door uit het kerkezakje meerdere malen geld weg te nemen. |
 |
 |
Hem is diefstal, subs. verduistering ten laste gelegd. Ik meen, dat dit misdrijf valt onder art. 321, juncto 323 Wetboek van Strafrecht; dat het n.l. verduistering is. Immers, toen het geld zich in het kerkezakje bevond was 't hem reeds toevertrouwd in den meest edelen zin. Bekl. had het onder zich en daarvan heeft hij gebruik gemaakt om het zich toe te eigenen. |
 |
 |
Wat zal ik hier verder meer aan toevoegen? De feiten spreken voor zichzelve. Iedereen - niet slechts te Workum, maar ook ver daar buiten - was hoogst verontwaardigd over bekl.'s gedrag. En nu moge hij reeds gestraft zijn, we hebben met de kerkelijke straffen niets te maken, want bekl. heeft zich niet alleen aan de kerk vergrepen maar ook jegens de maatschappij. Een vergrijp tegen armen en ongelukkigen, als in dit geval is zoo ernstig, dat de Wet in haar volle kracht moet worden toegepast. M.i. heeft bekl. geen recht op eenige clementie. |
 |
 |
Eisch: 6 maanden gevang. |
 |
 |
DE VERDEDIGER |
 |
 |
De Verdediger, mr. Croles, bestreed al dadelijk de meening van de Subs.-off., dat de Diaconie een zelfstandig lichaam zou zijn. Integendeel: zij treedt voor de kerk op en deze oefent door haar de barmhartigheid uit. Waar dus bekl. niet heeft gehandeld als beheerder eener instelling van weldadigheid, doch als een bediening bekleedende in de kerk, daar valt hij ook niet onder verzwarende omstandigheid, op grond waarvan tegen hem straf is geëjscht. |
 |
 |
Dan twijfelt Pl. of het bewijs wel is geleverd. In elk geval is het zeer zwakjes. Waar is het bewijs, dat het door dominé gemerkte geld in het kerkezakje is gekomen? De getuigen besprekende, meent Pl., dat alleen de verklaring van ds. Visser eenige waarde heeft; maar dit is niet voldoende. Beklaagdes gulle bekentenis, aangevuld door 't geen de heeren Visser en Tjebbes hebben gezien is eigenlijk het eenig bewijs. Ook omtrent de hoegrootheid van 't verduisterde bedrag weet men niets met zekerheid. Pl. meent, dat op een en ander bij de uitspraak van het vonnis wel mag worden gelet. |
 |
 |
Vervolgens is het misdrijf veel te sterk aangeschroefd. Bekl. lijdt aan Pl.'s oordeel aan kleptomanie. Hij heeft overigens een flink leven achter zich, genoot 8½ jaar het vertrouwen als diaken en vervult de betrekking van agent eener levensverzekering-maatschappij met zooveel ijver, dat de Directie hem gaarne wil behouden, overtuigd als zij is, dat zij zich niet licht zoo'n man weer krijgt. |
 |
 |
Nu zegt men, de man heeft het masker van vroomheid afgeworpen. Zoo ver wil Pl. niet gaan. Hij zou zich op bijbelheiligen kunnen beroepen, doch wil dit niet doen. De kerk wordt immers geleid door den Bijbel en daarin vindt men ook voorbeelden van val, zonder dat kan worden gezegd: hier werd het masker van vroomheid afgeschud. |
 |
 |
In dit geval was door de kerkeraad geen aanklacht ingediend, zelfs werd een poging aangewend, om den man niet over te leveren. Pl. meent, dat hiervan gebruik had kunnen worden gemaakt, al wil hij het recht van het O.M., om te vervolgen, in dezen niet betwisten. Doch wat nu met den man te doen? Zal men zich plaatsen op het standpunt der vergelding? Een 40 kan er ontvreemd zijn, een 500 is er gegeven. |
 |
 |
Het oud-Romeinsche recht spreekt van vierdubbele teruggave en Zachéus in de schrift zeide ook: Heere! indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbeld weder. En deze beklaagde heeft vrijwillig het tiendubbele gegeven. |
 |
 |
Moet hij nu ook nog zes maanden in de gevangenis doorbrengen? Dat zal wel afschrikkend werken, ja: maar in dien zin, dat zij die geroepen zijn, in dezen op te treden, later daarvan zullen terugschrikken. Was de Kerk, die toch het tuchtrecht heeft, hier niet streng opgetreden, het zou iets anders zijn geweest. Maar nu? Heeft de man nog niet genoeg geleden? Ik ken hem sedert drie dagen en geloof, dat zijn berouw oprecht is. |
 |
 |
Zullen er bij de wroeging in de conscientie het missen van het diakenschap en de publieke veroordeeling nog zes maanden gevangenis komen? Maar dan straft men bekl.'s vrouw en kinderen. Wanneer hij wordt vrijgesproken of een geringe straf krijgt, zal hij het agentschap der Levensverzekering-maatschappij kunnen behouden, doch bij een zware straf moet hij ook dat kwijt. |
 |
 |
Ik beveel bekl. dus ten zeerste in uwe clementie aan. |
 |
|