Twee 18e eeuwse Workumer schippers

Merk 4
8711 CL Workum / Warkum
tel. 0515 - 54 12 31







RAMPSPOED EN PROFIJT IN DE EUROPESE HANDELSVAART:
TWEE 18e EEUWSE SCHIPPERS,
HUN ACHTERGROND EN HUN NAKOMELINGEN
IN WORKUM EN OMSTREKEN.

Rendel D. de Jong en Minte Jans de Jong

smakschip

Voor de economie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de Oostzeehandel minstens even belangrijk als de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie op de Indische Archipel. In de 17e en vooral de 18e eeuw waren Friezen in toenemende mate actief in de vaart op de Oostzee via de Sont en op Frankrijk, Portugal en Spanje. Als scheepsbouwers, reders en opvarenden. De betrokken kof- en smakschepen met hun ronde vormen hadden een relatief groot laadvermogen. Door hun platte bodem konden zij ook in de ondiepe kustwateren varen. Het varen met deze schepen vereiste grote kennis en vaardigheid van schipper en bemanning. Zoals een traditioneel gedichtje stelt:

Kuffen un Smakken
sünd Waterbakken,
Prunkers ob de Ree,
Dwarsdriver ob See.
(Menzel, Website Kof)

Ook bij handel en financiering vervulden de schippers een cruciale rol. Niet zonder profijt, blijkt uit het Friese quotisatiecohier, de lijst van belastingplichtigen uit 1749. De Workumer koopman en smakschipper Rienk Sleeswijck, wordt beschreven als “welgestelt” (hij was de derde en laatste van de familie Sleeswijck die het Sleeswijckhuijs op Noard 5 bewoonde). Kofschipper Pytter Dirkx Flapper “vaart wel”. Gerben Jans Kingma, schipper en koopman (later mede-eigenaar van een scheepswerf op het Seijlspad in Workum), wordt genoteerd als “welgegoet” en anderen als “redeljk begoet”. Er waren ook pechvogels zoals Jan Hendrik Breemer, die “niet meer dan de kost” verdienden, of, zoals de arme Sipke Douwes die “een suinig bestaan” hadden.

Helaas maakte de Franse bezetting vanaf 1795 een einde aan de bloei.
Voor de bemanning was het varen naar de Oostzee (en ook naar Frankrijk en Portugal) aanmerkelijk aangenamer dan de vaart op Oost-Indië. De reizen naar het noorden werden in het zomerseizoen gemaakt en duurden maar een paar weken, terwijl het VOC personeel soms jaren van huis was, en vaak nooit meer terug kwam. Eten en drinken aan boord (erwten, brood, zout vlees, bier) waren niet slechter dan thuis. Ook waren de gezagsverhoudingen minder gespannen dan op de VOC-schepen: geen kielhalen, weinig zweepslagen. De maten moesten echter niet ongevraagd in de kajuit van de schipper en de stuurlieden verschijnen. Maar belangrijke beslissingen, zoals het over boord zetten van lading bij dreigende schipbreuk, moest de schipper eerst voorleggen aan de bemanning. Deze was later getuige bij het opmaken van een “attestatie”, een verslag van de gebeurtenis voor de notaris.

Ongemak en gevaar waren afhankelijk van oorlog en vrede, bestemming en seizoen. De premies van de verzekeringen varieerden dan ook van 1 tot 9%.


Twee Workumer schippers:
Taeke Tietes Hania en zijn schoonzoon Dedde Joosten de Jong

kofschip

Taeke Tietes Hania (ook geschreven als Hanja of Hanje, 1739-1806) was schipper van het kofschip “De vrouw Alida”. Zijn vader Tiete Holles Hania passeerde een groot aantal keren de Sont op weg naar de Oostzee en werd als “welgestelt” aangeduid in het Friese quotisatiecohier van 1749. Taeke was getrouwd met Trijntje Abes van Nes. Haar vader was de relatief jong gestorven Workumer koopman en burgemeester Abe Pytters van Nes. Haar moeder, Abe’s ondernemende weduwe Hylk Douwes was volgens het quotisatiecohier van 1749 ”stokerse”, wat volgens de toelichting van Tresoar (de combinatie van rijksarchief en provinciale bibliotheek in Leeuwarden) betekent dat ze een drankstokerij exploiteerde.

Het kofschip “De vrouw Alida” was 98 voet (bijna 30 meter) lang en 23,5 voet breed. Met deze breedte kon het nog net door de sluis van Workum (25 voet). Het laadvermogen was 60 last (120 ton). Het schip was volgens het systeem van de partenrederij eigendom van een samenwerkingsverband van de schipper en mede-reders, o.a. een zusje van Taeke, Aaltje (officieel Alida) en de burgemeester Hylke van Coeverden.

In een boek met de titel “Risks at Sea” worden de lotgevallen van het schip als voorbeeld aangehaald. In oktober 1775 vertrekt “De Vrouw Alida” uit Malaga met rozijnen, wijn en zuidvruchten. Het schip bereikte Texel op 17 november, maar komt door ijsgang bij Pampus vast te zitten en komt daardoor pas eind december in gehavende toestand aan in Amsterdam.

In 1793 gaat het echt mis met “De Vrouw Alida”. Vleer refereert in zijn familiegeschiedenis “De Hania en de Hanja’s” aan het scheepsjournaal van ene Wytze Gerbens:
“In 1793 voer het schip met vele Hollandse- en Engelse schepen in convooi van Spanje naar ons land. Bij kaap Finisterre werd het convooi overweldigd door de Franse marine. De bemanning werd in Quimpe gevangen gezet. Ook Kapt. Hania. Doordat de commandant van de gevangenis, een vroegere barbier uit Marseille, Hania kende, kreeg hij op zijn erewoord bewegingsvrijheid. Kapt. Hania stond bekend om zijn humor en goed humeur.”

Aan het begin van het jaar 1793 trouwde Aukjen, een van de dochters van Taeke en Trijntje Hania, met de uit Joure afkomstige koopman Dedde Joosten de Jong (1769-1796). Hij rustte in 1791 een door hem als schipper te voeren smakschip, de “Gatsken en Aurelia” uit. De naam kwam van de dochters van een medefinancier, Petrus Eekma, advocaat aan het Hof van Friesland.

De familie van de vader van Dedde, Joost Sybes, combineerde de graanhandel met de handelsvaart op de Oostzee. De moeder van Dedde, Jeltje Roelofs, was een dame om rekening mee te houden: bij een onenigheid met haar vader over de verkoop van een huis haalde ze haar gelijk voor het gerecht van de grietenij Haskerland. Na de dood van haar man zette zij de graanhandel zelfstandig voort.

Vanaf 1795, het begin van Bataafse Republiek, waren het niet de Fransen maar de Engelsen die de handelsvaart dwars zaten, vooral op weg naar de Oostzee. In 1792 voeren nog meer dan 2000 schepen uit de Republiek door de Sont, in 1795 waren dat er nog maar twee.

De verzekeringspremie die Dedde moest betalen voor “De Perikelen der Zee”, met inbegrip van “kaping door de vijand” was hoog: 9%. De “Perikelen” werden Dedde later noodlottig. Hij kwam om op zee in december 1796. Het bericht moet zijn vrouw pas twee maanden later bereikt hebben: op 18 februari 1797 wordt zijn dood door de klok van de toren van Workum beluid. Taeke stierf op de wal, in Workum, in 1806.


De nakomelingen van de schippers Taeke en Dedde in Workum.

Dedde Joosten de Jong en Aukjen Hania krijgen in hun korte huwelijk een dochter, Jeltje, en een zoon, Taeke.

De zoon Taeke trouwt de boerin Antje Kamstra en wordt boer. Na het overlijden van Antje trouwt hij de boerendochter Lykeltje Jans Hofstra. Het echtpaar bezat “Zathe en Lande” in Longerhouw en een tweede boerderij met grond onder Wons. Hun zoon Dedde werd ook weer boer. Daarnaast was hij lid van de gemeenteraad. De boerderij van zijn zoon Gosse Deddes staat nu in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen.


Een dochter van Taeke en Lykeltje, Aukje, trouwde met de Workumer koopman, boer en zuivelfabrikant Tjebbe Tjebbes Czn. Deze is de medestichter van een van de eerste stoomzuivelfabrieken van Fryslân, in de Grote Wiske. De gevelsteen van de fabriek is in het museum “Warkums Erfskip”te zien.

Jeltje Deddes Gaastra-de Jong en Simon Baukes Gaastra

Jeltje trouwt in 1815 met Simon Baukes Gaastra (1794-1865). In verschillende akten van de burgerlijke stand staat hij vermeld als: varensgezel, schipper, koopman, grutter en scheepsreder. Zij krijgen 7 kinderen: Bauke , Hinke, Dedje (jong gestorven), Aukje, Dedde, Taeke en Sjoerd. Dedde en Taeke zijn actief op het gebied van de scheepvaart (ook toevallig!). Hinke trouwt met de boekdrukker Lieuwe Brandenburgh, zoon van Hessel Brandenburgh, gemeenteontvanger, drukker en de oprichter van het Workumer weekblad “Friso”.

Advertentie in de Friso 2 juli 1949

Bauke, Sjoerd, en de man van Aukje, Pieke J. Brouwer, breiden de activiteiten van hun vader als “grutter” uit. Zij hebben in het midden van de 19e eeuw een bloeiende handel in koloniale waren. Het bedrijf stond op het zogenaamde eiland, achter de St. Gertrudeskerk (waar nu de Klameare staat). Later is het bedrijf verhuisd naar de Merk, op de hoek Merk-Tillefonne. Bauke was actief in het openbare leven, o.a. als gemeente-raadslid. In 1865 richt Simon, een zoon van Bauke Gaastra, de firma “Simon Gaastra Stoomkoffiebranderij & Theehandel” op. Hij vestigt zich op de hoek Merk-Begine (het in 1905 nieuw gebouwde pand herbergt nu hotel-restaurant “De Gulden Leeuw”). Beide firma’s waren tot het midden van de 20e eeuw actief. In het winkeltje in de Waag zijn nog enkele artikelen van de Fa “Simon Gaastra Stoomkoffiebranderij & Theehandel” te zien.
Over de geschiedenis van de zeevaart, in het bijzonder de geschiedenis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, is veel gepubliceerd door een verre nakomeling van Jeltje en Simon, Femme S. Gaastra, sinds februari 2004 hoogleraar in de zeegeschiedenis aan de Rijks-Universiteit Leiden.

Met dank aan Pieter Gaastra (te Workum) voor de informatie over zijn familie en Victor J.M. Koningsberger voor zijn reacties op een eerdere versie.

Rendel de Jong is een rechtstreekse nazaat van Dedde Joosten de Jong. Voor zover bekend is Minte de Jong geen familie.


Literatuur

Bonnema, D.N. De Workumer kofschippers. Manuscript, 1978.
Gaastra, F.S. Enquete omtrent de toekomst van de Nederlandse koopvaardijvloot uit 1874 en de achteruitgang van de handelsvloot. Oratie Leiden 2004.
Lindblad, J.M. Nederland en de Oostzee 1600-1860. In R. Daalder ea, (red.) Goud uit Graan. Waanders, 1998.
Nicolai, N. De Kingma kroniek, of hoe een familigeheugen meer dan tweehonderdvijftig jaar intact bleef. Egbert Forsten, 1998
Spooner, F.C. Risks at sea. Amsterdam insurance and maritime Europe, 1766-1780. Cambridge University Press, 1983
Van Royen, P.C. Zeevarenden op de koopvaardijvloot. De Bataafse Leeuw, 1998.