Memoires van Ellard de Vries

Merk 4
8711 CL Workum
tel. 0515 - 54 12 31







De memoires van
Ellard de Vries
Ellard Pieters de Vries
Geschreven te Wassenaar in de jaren 1966-1973
met dank aan
Pieter Jan de Vries Jacobszn.


Aan mijn kleinzoon

Waarom ik mij tot mijn kleinzoon richt?
Wel, tot nu toe hebben wij slechts één kleinzoon, maar in hem richt ik mij ook tot de overige kleinkinderen en de eventueel nog komenden.

Ik kwam op deze gedachte door het lezen van een boek waarin een grootvader aan z’n kleinzoon schrijft. In het voorwoord zegt hij: “Ik zou hem over mijn voorgeslacht vertellen. Ik dacht dat het hem zou interesseren uit welk nest ik gekropen ben. Dat heeft mijzelf ook altijd beziggehouden, zonder dat ik er in geslaagd ben daar precies achter te komen”.

Jammer dat mijn kleinzoon dit verhaal waarschijnlijk nimmer zelf zal kunnen lezen, omdat ik niet verwacht dat hij ooit de Nederlandse taal zal lezen (hoewel, wie weet?). Maar ik vlei me met de hoop dat zijn Vader er belangstelling voor heeft en hem ervan zal vertellen.

Ik sta precies in het midden van vijf geslachten De Vries die ik gekend heb en ken: Grootvader, Vader, mijzelf, zoon en kleinzoon.

Hoewel hij in dit rijtje niet voorkomt, omdat ikzelf hem niet gekend heb, begin ik met mijn Overgrootvader (Oerpake) van vaderszijde, geboren juli 1792 te Warns en overleden 12 februari 1877 te Workum. Hij werd dus 84 jaar oud. Hij heette Jacob Jans de Vries. Dat ‘Jans’ betekende dat hij een zoon was van Jan de Vries. Een gebruik dat nóg wel in Friesland voorkomt. In het dagelijks leven noemde men hem Japik Fisker, omdat hij visserman van beroep  was.

Ik weet niet, of althans nog niet, of ze de naam De Vries reeds droegen of dat ze deze naam hebben aangenomen in 1811, toen men verplicht werd een familienaam aan te nemen.

In verband met het voorgaande eerst even iets over mijn Grootvader van moeders zijde, naar wie ik genoemd ben, Ellard Quarré. De naam Ellard komt in allerlei variatie voor. Hij is van oud-Germaanse afkomst en betekent “edelhart”. Noblesse oblige!

Ellard/Eldert Dirks Quarré
*Koudum 24-01-1825 - +Koudum 30-03-1915

Pake ‘Elt’ is 90 jaar oud geworden, geboren in 1825 in Koudum en overleden in 1915 ook in Koudum. Hij was een nazaat van Franse refugiés, de Hugenoten, vluchtelingen om des geloofs wil. De Vader van Pake Ellard Quarré heette Dirk, en diens Vader Rein, respectievelijk Dirk Reins en Rein Dirks.

Ik heb Pake Elt nog heel goed gekend. Hij woonde de laatste tien jaren alléén, in een klein huisje, ‘De Gouden Klopper’. Tegen de avond hoorden voorbijgangers hem psalmen zingen. Bij ons zong hij vaak de avondzang:

‘k Wil U o God mijn dank betalen,
U prijzen in het avondlied.
Het zonlicht moge nederdalen,
Maar Gij mijn Licht begeeft mij niet.
Gij woudt mij met Uw gunst omringen.
Meer dan een Vader zorgdet Gij.
Gij milde Bron van zegeningen,
Zulk een Ontfermer waart Gij mij.

Hij zong dat op ouderwetse wijze, met veel haaltjes. Zo ongeveer “’k Wi-il U-u O-o Go-od mij-ijn da-ank be-eta-alen”.

Eens op een  keer, toen hij bij ons logeerde, kwam de Doopsgezinde dominee op bezoek. Pake, zeer orthodox, zag eigenlijk de Doopsgezinden niet voor vol aan. Ze waren hem te vrijzinnig. Ik hoorde hem zeggen: “Dominee, er is maar één weg”. De dominee antwoordde: “Ja, maar er zijn vele wegen die naar die ene weg heen leiden”. Bedoeld werd de weg naar Jezus Christus en naar God. Ik dacht aan dit gesprek toen in 1938, in onze nieuwe kerkliederenbundel een Scandinavisch kerklied werd opgenomen: “Meester, men zoekt u wijd en zijd, komend langs velerlei wegen”.

Het schijnt dat Pake Elt in zijn jonge jaren nogal avontuurlijk aangelegd was. Misschien was hij ongedurig van natuur. Hij heeft althans op verschillende plaatsen in Friesland gewoond en hij was afwisselend boer, stalhouder, en zelfs herbegier.

Maar we gaan weer terug naar de familie De Vries. De naam De Vries is de meest voorkomende naam in Nederland. Alleen al in Amsterdam komt deze naam 7000 maal voor.

De familie was Doopsgezind. De doopsgezinden vormen een kerkgenootschap dat de kinderdoop afwijst. Ze worden ook wel Mennisten genoemd naar de stichter Menno Simons. Ofschoon thans voor een groot deel vrijzinnig, waren zij voorheen zeer streng in de leer. Zij legden grote nadruk op een wijze van leven zoals de leer hen gebood. Zij onderscheidden zich ook in hun kleding. Zij waren tegen het bekleden van overheidsambten, maar vooral gekant tegen de krijgsdienst. Een en ander brachten de gemeenten die trouw wilden blijven aan de oude beginselen, in conflict met de overheid. Als gevolg daarvan zijn in het midden van de vorige eeuw vele doopsgezinden  naar Amerika uitgeweken, Mennonites worden ze daar genoemd. Ze vestigden zich in hoofdzaak in de staat Indiana; onder anderen de Balkster ‘fine’ Mennisten in 1853, uit Balk in Gaasterland.

Friesland is de bakermat van de Doopsgezinden. Langzamerhand wijzigden zich hun opvattingen, vooral in het begin van de 19de eeuw, de eeuw van het rationalisme, toen de lekenpredikers geleidelijk werden vervangen door gestudeerde predikanten met meer vrijzinnige denkbeelden.

Oerpake Jacob de Vries was, zoals ik al vertelde, visserman van beroep en hij woonde in Warns, een dorpje in de zuid-westhoek van Friesland. Wat ik van hem weet, hoorde ik van mijn Vader. Oerpake heeft gediend in het leger van Napoleon, uiteraard niet vrijwillig. Of hij werkelijk gevochten heeft, weet ik niet, wel dat hij in een hospitaal heeft gelegen in St. Denis bij Parijs. In de familie zijn nog brieven aanwezig die hij heeft geschreven vanuit St. Denis.

Brieven van Jacob Jans de Vries geb. Warns 6 juli 1792 z.v. Jan Gerkes de Vries en Sjoerdtje (Sjuttje) Hendriks, loteling lichting 1812 mairie Stavoren, Garde Impérial, 5e regiment grenadiers, tirailleur 2e bataljon, 1e compagnie gelegerd te Vincennes (Fr.); verblijft tussen 5 mei 1813 en 1 september 1813 enkele maanden in het hospitaal aldaar; tr. Hemelumer Oldeferd c.a. 15.06.1820 met Hylkje Cornelis de Jong.

5 mei 1813

(huismerk familie De Vries)

GARDE IMPERIAL            
5e Regiment Grenadiers Tirailleurs, 2e Bataillon, 1e Compagnie.

Zeer beminde vader en moeder alsmede mijne broeders en zusters ik schrijf u dat ik door Gods goedheid in een goede welstand ben. Hopende dat het ook alzo met u moog zijn is het anders het zou ons van harten leed zijn.

Wij zijn de 29e april in Lorboa (?) gekomen en de 30e dito zijn wij naar St.Denis getrokken hetwelk een uur weder terug is. Wij zijn 145 uuren van huis maar het zeggen is dat wij 20 dagen na dezen moeten vertrekken naar Duitsland.
De wapens hebben wij gehaald de 3e mei en de madeering (=montering) kregen wij zondag als wij klaar zijn want alles nieuw aangerigt.

Wij zijn met 1400 man nieuwe rekruten. Wij moeten daags 4 uuren leeren en wij krijgen daags 2 maal warm eten morgens 10 uur en namiddags 4 uur zodat wij onze behornen (?) verzadigt krijgen zodat ik in deze staat mij wel kan schikken.

Nu is mijn versoek dat gij op het alderspoedigst weer moet schrijven en gij moet mij vooral schrijven hoe het met de lotting tot de 40 bij u in Vriesland gaat want deze lotting komt in Vrankrijk ik ook bezorgt ben dat het bij u geschiede en mijn verlangen is zeer dat te weten omdat ik vrees dat het een van mijne broeders als dan moet te treffen daar ik liever bij u moch zijn als in deze staat aan te houden geen leeven gelijk ik gewoon ben in onse toestand.

Maar ik wensch dat God die mij zoals men zegt in 't lijden ook weer na desen mij zal brengen in groot verblijden of zijn ik door Gods hand gelijd in een vreemd land.

Ik weet dan dese staat die mij getroffen is door 't lot geen mensch bestierig. Maar alleen de wil van God.

Houd moed in dese staat mijn vader en mijn moeder En troost u hier toch aan want God ( doet) Hij al mij wensch ik wee na (desen ?) na een geruim tijd leiden in mijn (land).
Ik sta in geloof zeer vast en ( weet) hier geen mensch op aard mijn ………
Ik vrees niet voor een mensch die………….
Hier mee schij ik uit met de pen maar ( niet met het hart)
Dat ik niet bij u kan zijn dat is ( mijn smart)

Zij alleen van mij gegroet ( vader en mijn moeder)
En ook Lammert Hijns.
Het adres hetwelk op mijn brief moet zijn:
Aan Jacob Jans de /vries,
5e regiment grenadiers tirailleurs Garde Imperial
2e Bataillon 1 compagnie


De 5 mei 1813.

* * *

Aan
Jan Gerkes de Vries
Warns
Canton Hindeloopen
Departement de la Frise
a Holland
tot Sneek

Paris 1 September 1813

Hartelijke en Geliefde ouders ik laat uw weten dat ik nog redelijk gezond ben zal het anders met u (zijn) het zou mijn van hertel eet weezen. Liefde ouders ik heb Grooten Smarten uitgestaan Dan ik heb twee maanden inhet hospitaal  gelegen en dan kunt Gij het wel begrijpen ik ben door Gods Goedheid weer hersteld Daar ik blij om bent maar ik ben heel mager geworden Daarom heeft de Doctoor mij gekeurd om in de brak Daar hoef Gij niet ongerust om te weezen Dat ik na Rusland toe ben en dat onse kammeraaten all te moe vertrekken Wij zijnen nog met 4 Westvriesse bij malkander Wij hoefen niet te werken al morgen een beeje ardappels te schullen om de 8 dagen 24 uuren op te wagt maar daar hoef ik maar 6 van te doen Daar is een toorn Daar zitten 11 honderd nab op gevangen en daar moeen ijder op wagt staan Daar wij niet veel zin want Daar der al Drie Dood Wij hebben het nog al redelijk van eeten smorgens om tien uuren krijgen wij Goede zoep met Vlees en smiddags om 4 uuren krijgen wij gestamte aardappels Die wel Goed zijn en om De twee dagen Drie pond brood Daar kunnen wij Goed bij houwen ik ben De 17 mei gekleed geworden en 19 ben ik na hospetaal Gegaan toen hebben ik mijn kleeren in de brak gelaaten en toen ik uit het hospitaal kwam toen waaren mijn kleeren al gaar weg ik heb nies over Gehouden dan mijn kapot en een linnen broek een poliessiemus Dat ik Genoodzaak om nog wat kleeren te koopen het was gelukkig Dat ik nog wat Geld had en ik laat u weeten Dat uit Rusland van Daan komen De een met een been en De ander zonder beenen en met een arm en ook op twee krukken springen Zeer Geliefde vader en moeder zusters en broeders ik zijn er geheel over verwondert Dat ik geen brief kreeg hoe of het is Dat de briefven niet te regt komen Die ik u heb gezonden heb schrijf mijn een brief hoe het met u allen Gaat Want ik ben verlangen na een brief van u hoe in Vriesland is gesteld.

Zijt verders van mijn Gegroet vader en moeder zusters en broeders en alle Goeden Vrieden en ook Lammert hijns Monsieur
mijn adres is Jacob de Vries      
    tirailleur 5e regiment      
    a la Garde imperiale a Dupot                  
                    a Vincennes      
    Departement a le Sien

Een zilveren lepel die hij gewonnen heeft bij een zeilwedstrijd op de Workummermeer (drooggelegd in 1876) is van Vader op zoon overgegaan en nu jouw eigendom. De inscriptie vermeldt: “Gewonnen met hardzeilen op de Workummermeer, door Jacob Jans de Vries, 13 oktober 1839”. Be careful with that spoon, my boy, because it’s precious heirloom!

’s Zomers woonde het gezin van mijn Oerpake in het Heidenschap, ik denk om dichter bij het viswater te zijn. Het Heidenschap is een gebied dat zich uitstrekt van Workum tot aan het meer ‘De Fluessen’. Men woonde in een huis aan de Bloksloot. De Bloksloot was destijds een breed vaarwater. Bij tegenwind kon men laverende het meer bereiken. In mijn jeugd was er alleen nog een smalle vaargeul, die opengehouden werd door de melkvaarder. De rest was dichtgegroeid met riet en andere waterplanten.

Op de kruising Bloksloot-Viswijk staat de woning van Jan en Kekke Vaandriks-de Vries

Mijn Grootvader, Pake Jan de Vries, die zo lang op Zeeburg heeft gewoond (waarover later) is in Warns geboren op 21 september 1821 en overleden in Workum op 11 november 1912, oud 91 jaar. Een jongere zuster werd geboren in het huisje aan de Bloksloot. Zij heeft haar hele leven in dat huis gewoond en is er, op hoge leeftijd, ook gestorven. Ze heette Geertje, maar ze werd Kekke genoemd. Ik heb haar nooit anders horen noemen. Ze was getrouwd met Jan Vaandricks, een keuterboertje, die er ook een beetje visserij op nahield. Muoike Kekke was dus mijn oudtante. Ik heb in mijn jeugd enkele keren  bij haar gelogeerd. Het was een uur gaans van Workum. Ik zie me nog lopend, luid zingend op de Slaperdijk, op weg naar Muoike Kekke, blij in het vooruitzicht daar te gaan logeren. Er viel eigenlijk weinig te beleven en ik had er geen vriendjes om mee te spelen maar toch genoot ik er heel erg. Ik ging met oom Jan het land in, onder andere om stekels te steken of om te hooien. Of ik voer in de Bloksloot om te hengelen of om rietpluimen te plukken. Als het slecht weer was, las ik alle boeken die in huis waren. Ik herinner me nog de onthoofding van Egmond en Hoorne te Brussel en in de inneming van Den Briel door de Watergeuzen. Het viel mij op dat het daar midden in het land zo hard kon waaien. In Workum dacht ik dat de hoge bomen de wind veroorzaakten, althans het geluid. Ik moet dus toen nog wel heel jong geweest zijn.

Wegen waren er niet in het Heidenschap, maar langs de polderdijkjes of langs de landpaadjes met planken over de sloten kwamen de ’bôllerinders’of  ‘-rinsters’ met volle korven met brood aan het juk, of marskramers en postboden, en die moesten dan met een bootje naar de Bloksloot gebracht worden.

Muoike Kekke bediende deze overhaal. Ik heb het zelf ook wel gedaan. Op een keer lag ik in het bootje aan de overkant met papier en potlood Muoike Kekke’s huis te tekenen. Plotseling schrok ik erg. Nolle Boelens, een grote man, van beroep schoorsteenveger in Workum, maar ook broodbezorger bij de boeren in het Heidenschap, stapte met zijn grote korven achter mij in het bootje. Ik had hem niet horen aankomen.  “Als Nolle langs het venster komt” zei Muoike Kekke, wordt het “suver tjuster yn e hûs”.

Ik heb daar eens in een nacht een hevig onweer meegemaakt. Ik sliep op een kermisbed op zolder. Ik voelde mij lang niet happy op die donkere zolder met die felle lichtflitsen en zware donderslagen. Plotseling zag ik een lichtschijnsel boven het trapgat. Muoike Kekke’s met een witte muts bedekt hoofd werd zichtbaar en ik mocht mee naar beneden.

Terug naar huis voer ik wel met de melkvaarder mee.

Bauke Sjerps Haitsma *Engwier 26-02-1832 - +Workum 28-01-1927
Boer, café-houder en kleermaker, in verband met het laatste beroep "Bauke Snider" genoemd
Woont in It Heidenskip (ca. 50 m. ten zuiden van de huidige Ursuladyk 18). Op de kaart is het boerderijtje-kafeetje te zien links onder, ten westen van de Beginegrêft.
Later woont hij te Workum Noard 20 naast de woning van zijn dochter Engeltje
Zoon van Sjerp Baukes Haitsma en Broerkje Engeles Postema
x Workum 25-11-1860 Sietske Jacobus' Posthuma (1838-1897)

Grootvader Jan de Vries, mijn Pake, was de oudste zoon van mijn Oerpake. Hij was ook visserman en vestigde zich in Workum. Zijn viswater was de Zool, het lange havenkanaal buiten de sluis, en de binnenwateren bij Workum. Ik heb mijn Grootvader nooit in actie gezien als visserman, want hij was al oud toen ik nog heel jong was. Doede Visser, mijn aangetrouwde neef en ongeveer vijftien jaar ouder dan ik, zelf ook visserman, vertelde mij dat hij in zijn jeugd wel met Pake mee was geweest Ze voeren in het Heidenschap eens langs een boerderijtje. De boer stond op het erf, zijn bijnaam was ‘snider’ (kleermaker). Prompt  riep Pake: “Bouke Snider, maak me de broek wat wider, maar niet te wied, dat hij van mijn gat glied”. (Ik vul af en toe mijn verhaal maar wat op met anecdotes, dan wordt het wat levendiger.)

Pake is ook een tijd lid van de Kerkeraad van de Doopsgezinden geweest. Soms vergezelde hij de dominee als deze gemeenteleden in het Heidenschap ging bezoeken. Ik schreef al dat de boerderijen alleen bereikbaar waren langs landpaadjes met planken over sloten. Soms moest je over hekken klimmen en over dammen waden. Dit waden dan in letterlijke zin, want tijdens regenperiodes waren die dammen modderig en glibberig. Pake nam dan de keurig geklede dominee op zijn rug en bracht hem zo veilig over de dam.

Eens heeft Pake acht mensen gered van een Groninger tjalk die voor Workum gestrand was en in nood verkeerde. Hij nam ze ook in zijn huis op. Pake ontving van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, via de Commissie voor zogenaamde edelmoedige bedrijven en buitengewone plichtsbetrachting, een legpenning en een oorkonde. Dat was in het jaar 1862. Je Vader heeft een afdruk van die oorkonde.

Leeuwarder Courant 16-05-1862

Leeuwarder Courant 15-05-1863

Pake woonde eerst in een van die kleine huisjes onder aan de dijk. Daar is mijn Vader (Heit) Pieter de Vries geboren, op 31 juli 1860 geboren. Een paar jaar later kocht Pake Zeeburg, dat enkele jaren eerder gebouwd was. Pake heeft tot 1909 op Zeeburg gewoond, dus bijna een halve eeuw. Het huis was gedeeltelijk in de dijk gebouwd. Aan de straatkant waren twee verdiepingen en aan de zeekant  één of eigenlijk anderhalve. Op de bovenste verdieping kwam je binnen langs de buitentrap met bordes. Beneden waren een huiskamer met bedstede, een slaapkamer boven de kelder, een grote keuken, een bergruimte en, ik kan het niet anders noemen, een kroegje, waar ‘neutjes’ over de toonbank werden verkocht. Tenslotte was er nog een aangebouwd kruidenierswinkeltje. Via een ruim trappenhuis kwam je boven. Daar was een grote zaal benevens twee slaapkamers. De zaal had een gewelfd plafond. In een hoek was een tapkast. Verder waren er een biljart en een grote ronde tafel. Bij elk raam stond een tafeltje met vier stoelen. Deze zaal was rechtstreeks bereikbaar via de buitentrap met bordes.

Op 25 juli 1862 verkoopt de inmiddels in Stavoren wonende
Johannes Martinus Leickering "Zeeburg" aan Jan Jacobs de Vries voor fl. 1.425,-.

Na 1909 is Zeeburg van de ene hand in de andere overgegaan. Het geraakte hoe langer hoe meer in verval. Zelfs na de recente restauratie heeft het niet meer het degelijke en aantrekkelijke aanzien van vroeger verkregen, noch van binnen, noch van buiten. Het is in één woord verknoeid. Slechts een armetierig trapje leidt naar boven, en de buitentrap is verdwenen.


Ik schreef al dat ik Pake niet anders dan rustend heb gekend. De zaak werd eigenlijk gedreven door z’n oudste zoon, onze oom Jacob, Omke Japik. Ook hij was visserman, hij was niet getrouwd. Wij neven hielden veel van hem. Hij had veel belangstelling voor ons. Als we twaalf jaar werden kregen we een horloge. Ik heb als kind wel op Zeeburg gelogeerd. Ik ging dan, soms, ’s morgens om vier uur al, met Omke mee naar z’n viswater. Daar lag een bootje waar we mee voeren om de fuiken te lichten. Het eindpunt was het Hindeloper station. Soms werd de vangst daar afgeleverd. Eens, op de terugweg lopende door het Workummer Nieuwland, wees Omke Japik me in de richting van Hindelopen. “Kijk”, zei hij, “een hoos boven Hindelopen”. En ja, daar zag ik zo’n donkere kantlucht waaraan een soort slurf hing te bengelen. Toen het begon te regenen trok Omke z’n jas uit en gooide deze over mijn schouders.  Hij was een zeer onderhoudend man. Hij praatte erg luid en riep iedereen die hij tegenkwam iets toe. Een paar maal heeft hij mij meegenomen voor een reisje per spoor naar Sneek en Warns.

Dat eerste spoorreisje dat ik bewust maakte, was een sensatie. Die grote trein die zomaar zonder schudden over de rails schoof. Ik was namelijk alleen maar wiegelende rijtuigen met paarden gewend en rammelende ruiten.


Het was interessant op Zeeburg. Ik vertoefde graag op de bovenzaal. Daar hingen, onder andere, landkaarten aan de wand en ik heb er heel wat aardrijkskundige kennis opgedaan. Dan was er een enorme verrekijker van ongeveer 1 meter lengte. Met die kijker heb ik vaak de Zuiderzee afgetuurd. Ook hing er een schilderijtje met een Engelse bobby die met z’n vinger wees naar een klok die op 11 uur stond. Bovenaan stonden de woorden: “Time, gentlemen” (sluitingstijd). Ik vermoed dat dit schilderijtje meegebracht is door een zwager van Pake, onze oudoom Doekele van ’t Veer, toen die nog schipper was op een palingaak. Deze schepen vervoerden paling van Workum naar Londen. De paling werd levend op Billingsgate, de vismarkt van Londen, aangevoerd. De ligplaats was op de Theems nabij Londonbridge.

Bezoekers van het kroegje beneden kwamen nooit boven. Omgekeerd ook niet. In de week was er boven weinig bezoek, maar ’s zondagmiddags kon het er vol zijn met biljartende en bier of iets sterker spul drinkende mannen. Ik herinner me een tamelijk vaste klant op een dag in de week, namelijk de dokter uit Hindelopen. Hij was steeds vergezeld van een grote hond. Hoe lang de dokter ook zat te pimpelen, de hond bleef rustig liggen, zelfs als zijn baas de zaal verliet om naar het toilet te gaan, maar als de dokter zijn portemonnee voor de dag haalde, dan sprong de hond overeind.

Ik meen twee avonden in de week, vergaderde er een groep notabelen op Zeeburg. Een soort sociëteit dus. Iedereen wist dat en het was een ongeschreven wet dat er dan ook verder niemand het in z’n hoofd zou halen om op één van die avonden Zeeburg te bezoeken. De heren zaten bij de grote kolomkachel, rondom de grote, ronde tafel te praten, te kaarten, te dominospelen, te roken en natuurlijk een borreltje te drinken. Deze ronde tafel is nog op Zeeburg aanwezig.  

Feitze de Vries schreef in zijn Fryske Brief IV in de Friso over de oprichting van een zeebad door de notabelen van Workum in 1882. De sleutels voor de badkamertjes konden afgehaald worden bij Jan de Vries van Zeeburg:

Van onenigheid op Zeeburg heb ik nooit gehoord, maar ik ben eens erg geschrokken door een bericht waarmee Heit van  Zeeburg thuiskwam: “Japik vertelde dat Pake hie him mei de bile sleint”. Ik had toen nog niet door dat ik je ‘t Friese ’him’ in dit geval had moeten vertalen met ‘zich’. Het was duidelijker geweest als Heit gezegd had ‘himsels’. Het kwam hier op neer dat Pake in het berghok bezig was geweest met houthakken en zichzelf daarbij met de bijl had geslagen.

Café Zeeburg van K. Veltman ná de verbouwing.

Enkele jaren geleden, tijdens een reünie van Oud-Workum, hebben je Pake en Beppe nog eens op Zeeburg gelogeerd, maar het was geen succes want het slaapkamertje was zo klein en het bed was slecht. Bij deze gelegenheid heb ik kunnen waarnemen dat het enige dat nog uit mijn Pake’s tijd onveranderd was gebleven, het geschilderde plafond in de huiskamer was, met in de hoek nog het ronde gaatje waar voorheen een zinken pijp doorheen stak. Deze pijp was de spreekbuis van Omke Japik in de tapkast boven. Je hoorde dan beneden bij tijd en wijle een vreemd klinkende stem die bijvoorbeeld riep: “Breng mij 10 flesjes Pils”. Die moesten dan uit de kelder gehaald en naar boven gebracht worden.

Pake’s eerste vrouw, mijn Vaders moeder, heette Trijntje Katsma. Zij was de dochter van mijn Overgrootvader Pieter Katsma. Door hem is de naam Pieter in onze familie gekomen, dus ook jouw naam. Jammer dat je naam ook niet als Pieter wordt geschreven. Ik hoop dat de Jannen en de Pieters nog lang in de familie blijven. Ze horen bij de naam De Vries.

Beppe Trijntje stierf op 47-jarige leeftijd, toen mijn Vader ongeveer 10 jaar was. Zijn opvoeding werd toen opgedragen, of liever overgelaten, aan een 10 jaar oudere zuster, onze latere Muoike Djoeke (Dieuwke, de Friese naam voor Dieuwertje). Behalve de 12 jaar oudere Japik had Heit nog een jonger broertje Cornelis, die zijn moeder amper of niet gekend heeft. Hij werd bakker in Workum.

Heit heeft nog meer broers en zusters gehad (in elk geval broers) maar die zijn jong gestorven, gevolg onder andere van pokken, epidemieën enzovoort. Omke Japik en Muoike Djoeke hebben ook de pokken gehad; de sporen ervan waren nog min of meer op hun gezichten aanwezig. Hoewel Heit naast pokkenlijders heeft geslapen - hoe gaat dat in een kinderrijk gezin? – heeft hij die ziekte niet gekregen.

Later is Pake hertrouwd, met een weduwe met twee zoons. Pake’s tweede vrouw heette Grietje van der Veer, ze was een zuster van mijn grootmoeder van moeders zijde Rinkje van der Veer. Wij hebben een antieke kerkstoof met Hindeloper motieven. Hij is gemaakt door een broer van Beppe Rinkje. In deze stoof met veel snij- en zaagwerk is de letter R met spiegelbeeld uitgesneden. Zo werden mijn beide Pakes zwagers en werd Pake Jan de Vries mijn moeders oom.

Misschien heeft deze gang van zaken er wel toe bijgedragen dat mijn ouders, Pieter de Vries en Minke Quarré, kennis aan elkaar kregen. Ik stel mij voor dat het zo gegaan is: Mijn Moeder (Mem) diende destijds in Workum. Ze kwam uit Koudum en ze was al jong het ouderlijk huis uitgegaan wegens het tweede huwelijk van haar Vader. Minke was op een avond op bezoek bij haar oom en tante op Zeeburg en toen het tijd werd om naar huis te gaan zal Pieter gezegd hebben: “Zal ik je nu maar even thuis brengen Minke?”, and so on. Enkele jaren later zijn ze getrouwd op 1 juni 1889 en kwamen ze te wonen in één van de huisjes onder aan de dijk naar Makkum. Al deze huisjes waren het eigendom van Pake. In dit huisje is een dochter geboren, Trijntje, die acht dagen na haar geboorte is gestorven. Een paar jaar later woonden ze op het Zijlpad. Daar is mijn broer Jan geboren. Weer later woonden ze op het Zuid in een huis waar ik geboren ben. We hebben nog ongeveer 14 jaar op het Noord gewoond, in het geboortehuis van mijn broers Jacob en Sjouke. Toen kocht Heit het huis op het Zuid, waar hij 30 jaar later is overleden, in 1942.

Uit het tweede huwelijk van Pake Jan de Vries is nog een zoon geboren ook genoemd Jan de Vries, die later naar Texel vertrok en daar zijn hele verdere leven heeft gewoond. Ik herinner mij zijn moeder tante Grietje, we noemden haar Beppe, nog heel goed. Ze stierf toen ik 5 jaar oud was, in 1899.

Een zakje uit de winkel van Jan Jacobs de Vries.

Een grappig voorval herinner ik me nog. Ik was een dag op Zeeburg, misschien dat Mem die dag op reis was naar Koudum, dat weet ik niet, maar op zeker moment oordeelde Beppe Grietje dat ik naar de W.C. moest, maar dat wilde ik niet. Ze had me de broek al afgestroopt, maar ik wist me los te rukken en ging er vandoor, de voordeur uit en de straat op. Bij het Kalkovenbruggetje kregen ze me weer te pakken, ik denk het dienstmeisje. Dat ik nog zo ver gekomen ben met mijn broek tussen de benen, begrijp ik nog steeds niet.

De zoon uit dit huwelijk, Omke Jan in Texel, was bij ons neven zeer populair. Dat kwam omdat hij door zijn leeftijd eigenlijk dichter bij ons stond dan bij de generatie waartoe hij behoorde. Dat kwam ook omdat hij, varensgezel zijnde, vaak gedurende de winter thuis was en alle tijd had om zich met ons te bemoeien.

Ik geloof wel dat ik duidelijk genoeg heb laten uitkomen dat Zeeburg een belangrijke plaats in ons leven innam.
Helaas kwam er een eind aan. Omke Japik werd ziek. Heit heeft vele maanden bij zijn ziekbed gewaakt en daarbij de klanten bediend die Zeeburg bezochten. In 1908 is Omke overleden.

Zeeburg werd verkocht. Pake kwam in huis bij Omke Knilles (Cornelis), maar zijn hart trok naar zijn dochter, onze Muoike Djoeke. Hij is daar nog een paar jaar in huis geweest en daar is hij in 1912 overleden.

In de tijd dat Omke Japik stierf, was ik als jongmaatje werkzaam in een timmerwinkel in Workum. Doede Bot (Bot was zijn bijnaam), een oude Hindeloper visserman, kwam geregeld naar Workum lopen  met een mand bokking en bot op z’n nek. Een oude timmerman bij ons was een van zijn vaste afnemers. Toen Omke Japik dood was, stapte hij de timmerwinkel binnen en zei op z’n Hindelopers: “Japik is ek daa”.

Ik neem geen afscheid van Pake Jan de Vries voordat ik nog een verhaal over hem vertel. Ik werd er onlangs aan herinnerd tijdens een televisie-uitzending over zeezeilen. Daarbij werd namelijk beweerd dat je met een goede bemanning en een slecht schip in ’t algemeen toch nog betere resultaten kunt bereiken dan met een slechte bemanning en een goed schip. Er ging namelijk een verhaal  dat Pake eens een wedstrijd met hardzeilen had gewonnen van een Hindeloper. “Geen wonder,” zei deze man, “want jij hebt betere spullen”. “Goed,” zei Pake, “laten we dan ruilen. Jij in mijn boot en ik in jouw boot”. Dat gebeurde en Pake won weer. O ja, Pake had ook nog een broer Minze (Omke Meenze). Hij was schipper en hij woonde in Warns. Hoge zijden pet, puntbaardje en gouden ringetjes in z’n oren.

Het was in de tijd van het afgraven van terpen in Friesland. Je zult wel vragen: wat zijn terpen? Wel, in oude tijden was Friesland nog niet omringd met dijken. Bij hoge vloeden liep een groot deel van het land onder water. Men begon toen heuvels (terpen) op te werpen. Daar werden de boerderijen op gebouwd. Er waren terpen met één, twee of meer boerderijen. Soms ontstond er op zo’n terp een geheel dorp. Zelfs een stad als Dokkum is geheel op een terp gebouwd. In het laatst van de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw begon men de terpen, voor zover niet bebouwd, af te graven, want de terpaarde was zeer vruchtbaar en geschikt voor bemesting. Heel veel scheepjes als dat van Omke Meense vervoerden de terpaarde naar alle delen van de provincie. De grootte van deze ‘modderskûtsjes’ varieerde van 30 tot 50 ton.

Minze Jacobs de Vries en Syts Minzes de Jong op 't skûtsje "De Zwerver" (1901)
Bouwjaar van 't skûtsje is 1898 op de werf van Jelle Jelles Croles te IJlst.
Tonnage: 21,504

In oktober kwam Omke Meense in Workum met wintervoorraad turf, aardappelen, kool, koolrapen, wortels en uien. Gewoonlijk kwam hij op 4 oktober, dus op mijn verjaardag, bij ons turf brengen. Hij bracht dan voor mij een zakje koekjes mee. Hij lag met zijn schip voor de bakkerij van Omke Knilles. De turf werd op zolder opgeslagen. Op het eind van de maand kwam hij met aardappelen enzovoort. Die werden in de kelder gebracht. Als Omke Meense met aardappelen kwam dan mochten wij de grootste wortel uitzoeken. Heit maakte wel wagentjes van zo’n grote wortel. Die aten we natuurlijk ook op.

't Súd bij de Hoek fan 'e Stâl (1910).
Vooraan ligt de houten tjalk "Maria Cornelia" van de familie Koch, die van Workum op Amsterdam voer en bij deze plek een woning had. Er achter ligt nog een tjalk met daar tussen een skûtsje voor de bakkerij van De Vries. 't Skûtsje zou van Minze de Vries kunnen zijn.
fotocollectie Warkums Erfskip

Ik schreef al over mijn Vader, Pieter de Vries, waar en wanneer hij geboren is. Van zijn jeugd weet ik weinig. Hij zal zich best vermaakt hebben rondom Zeeburg, bij de haven, op het strand. Er was veel water in de omgeving en hij kwam vaak met een nat pak thuis. Bij kinderspelen won hij prijzen met hardlopen. Na de lagere school-jaren kwam hij als krullejongen bij een timmerman en werkte daarna bij verschillende bazen in Workum. Toen hij ongeveer 20 jaar oud was, ging hij met een maat naar “Holland” om daar te werken. Ze hebben daar gewerkt aan de bouw van de Van Houtens-cacaofabriek in Weesp, het badhotel in Wijk aan Zee, het Rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik en het fort Kijkduin in Den Helder. Heit heeft ons daar veel over verteld en dat heeft ook zijn invloed op mij gehad, zoals je later zult zien. Heit heeft ook nog een korte tijd in Enkhuizen gewerkt, aan het Snouck van Loosenpark, maar toen was hij al getrouwd.

Voorgoed in Workum terug zijn de beide kameraden gezamenlijk een timmerbedrijf begonnen. Dat heeft niet lang geduurd. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan, weet ik niet. Heit was een goed vakman en een harde werker. Hij was een eenvoudige, vriendelijke en tevreden man. Geen man die haakte naar een hogere positie en dus beslist geen streber. De samenwerking werd in die zin verbroken dat de collega de baas werd en Heit de knecht. Jaren later toen de baas ging rentenieren, heeft Heit met een collega de zaak overgenomen. Hij heeft op die manier nog gewerkt tot z’n 68ste jaar.

Op de jaarlijkse reünie van Oud-Workum is ook altijd een man van over de 80 jaar. Hij is in het Weeshuis opgevoed. Ik weet nog dat hij als jongmaatje bij Heit in de timmerwinkel werkte. Hij pleegt te zeggen, ik heb van je Vader het timmeren geleerd en goed ook, maar hij heeft mij ook wel eens met een stuk hout op mijn donder geslagen. Dit laatste lijkt mij overdreven, want Heit sloeg ons tenminste nooit. Als hij eens boos was, dan zei hij “blikstiense jongen” en sloeg dan met z’n hand lángs ons hoofd.

Hoewel Heit, voor zover ik weet, nimmer zonder werk is geweest, hebben mijn ouder het toch niet gemakkelijk gehad. Want de lonen waren erg laag.  Ik herinner me dat Mem eens op een donderdagochtend zei: nu heb ik nog 14 cent in mijn portemonnee. En die zou pas weer gevuld worden (nou ja, gevuld?)  op zaterdagavond als Heit z’n loon had ontvangen.

Heit heeft eens gesolliciteerd naar de functie van gemeentetimmerman. Vaste baan, vast loon van ƒ 7,- per week.

Enkele jaren nadat mijn ouders getrouwd waren, emigreerden velen naar Amerika. Landverhuizers noemde men hen. Een vriend van Heit was ook gegaan en het duurde niet lang of er kwam een brief: “Pieter, kom ook over, want het is hier veel beter”. Heit had er wel oren naar, maar Mem wilde niet.

Leeuwarder Courant 15-11-1912



Friso "50 jier lyn" overgenomen uit de Friso van 14 februari 1914

Later, toen Omke Japik en enkele jaren daarna ook Pake was overleden en zij beiden een kapitaaltje nalieten, verkeerden we in een gunstiger positie. Heit kocht een huis voor ƒ 1100,- en daar hebben mijn ouders nog jarenlang in gewoond. In dit huis heeft je Vader ook vaak gelogeerd. Het was een huis uit de 18de eeuw.
Heit kon mooi vertellen. Hij had een heel repertoire. We hadden die verhalen natuurlijk al vaak gehoord, maar ze waren telkens weer nieuw voor ons en we mochten zelf zeggen wat verteld zou worden. In dat opzicht waren we dus bevoordeeld boven kinderen met Vaders die naast hun dagelijkse werkkring nog andere besognes hadden.

De woning van Pieter en Minke de Vries-Quarré
Súd 70 te Workum (Wijk C 30, in 1920 omgenummerd in C 33).

Toch moet je over Heit z’n dagtaak niet gering denken. Hele tijden in de zomer ging hij soms ’s morgens 4 uur al de deur uit en kwam dan ’s avonds om 8 uur of later weer thuis. Zes dagen per week, of toch niet helemaal, want de zaterdagavond had altijd iets feestelijks: dan kwam Heit om 6 uur ‘al’ thuis.

Je Vader heeft zijn Pake nog goed gekend, maar toen was hij al op z’n retour. Want toen Heit ongeveer 75 jaar oud was – je Vader was toen 3 jaar – kreeg hij een kwaal waaraan hij wel geopereerd had kunnen worden, maar hij wilde niet, en zo is hij doorgesukkeld tot zijn 82ste jaar.

Er waren ook wel momenten dat hij zich vrij goed gevoelde. Ik herinner me een van de laatste wandelingen die we samen maakten. Het was in de herfst en er lagen al veel bladeren op straat. Achter de kerk, rondom het kerkhof, was een vrouw bezig de straat te vegen. Ik zag het al aankomen, Heit z’n ogen begonnen te glunderen. Hij vroeg: “He je de baan al trog?” (De gewone vraag aan een baanveger op het ijs.) De vrouw, van wie we wisten dat ze niet op haar mondje was gevallen, reageerde dan ook onmiddellijk met: “Ja sjog, ik tocht, ’t is hjoed sok mooi waar, Pieter de Vries koe hjir wol ’s lâns komme”.

De De Vriesen hadden zin voor humor. Ik liep eens met Heit op het ijs en toen zagen we een man die van de wal ook op het ijs stapte. Zij naam was De Haas. Heit riep hem toe: “Wie heeft het ooit beleefd, dat een haas zich op het ijs begeeft”.

Ik heb het nummerbriefje dat Heit getrokken heeft bij de loting voor de militie. Er staat op: Nationale Militie, Provincie Friesland, Loting 1880, Gemeente Workum, No 21. Een en twintig: Heit was vrijgeloot. Ik zal uitleggen hoe dat in die tijd toeging. Voor de militaire dienst had men namelijk niet alle beschikbare jongemannen nodig en daarom werd er geloot. Allen die een laag nummer uit een bepaald aantal trokken, waren dienstplichtig; de overigen waren vrij.

Na de loting trokken de lotelingen met het getrokken nummer op de hoed of pet, zingende en zich aanstellende, door hun stad of dorp. Daarbij werd er wel eens teveel sterke drank gebruikt. Hij die het zogenaamde gekkennummer 11 had getrokken, liep die dag voor spot.

Nu was het in die tijd ook zo dat je vrijgekocht kon worden van de dienst. En er waren altijd wel jongens die bereid waren om voor een paar honderd gulden de dienst over te nemen. Zo iemand werd dan remplaçant genoemd.  Hoe dan ook, Pake Jan de Vries had z’n zoons ook vrijgekocht als ze er in waren geloot. Later is dit nu niet bepaald sociale stelsel afgeschaft en daarom moest z’n jongste zoon, Jan de Vries, in militaire dienst. Hij diende als matroos bij de Marine.

Ik schreef al dat Heit doopsgezind was, maar Mem behoorde tot de Hervormde Kerk. Dit is de reden geweest dat we niet als baby’s gedoopt zijn. Ofschoon het van Pake’s zijde wel op prijs werd gesteld dat er, althans enkelen van ons, doopsgezind zouden worden, is er nooit pressie uitgeoefend. Wij zijn gedoopt toen we als volwassenen lid werden van de Hervormde Kerk.

Leeuwarder Courant 30-05-1924

35-jarig huwelijksfeest 1 juni 1924
Achterste rij v.l.n.r: Jan (*Workum 25-06-1891; x Workum 14-08-1924 Ynskje Franses Sikkes), Ellard (Elt) (*Workum 04-10-1894; xTexel 12-05-1921  Dieuwertje Jans Kikkert), Sjouke (*Workum 04-05-1901; x A. Huisman) en Jacob (*Workum 04-02-1899; x Enkhuizen 26-08-1926 Geertje Pieters Lub)
Vooraan de ouders Minke Ellards Quarré (*Siegerswoude 18-02-1863 - +Enkhuizen, Oosterstraat 17  19-03-1955) en Pieter Jans de Vries (*Workum 31-07-1860 - +Workum 03-07-1942, timmermansknecht te Workum 1889,1901, timmerman te Workum 1921, 1928; zonder beroep 1942).
Het echtpaar woonde op Súd 70 te Workum (Wijk C 30, in 1920 omgenummerd in C 33).
Fotocollectie: Pieter-Jan Jacobs de Vries


Leeuwarder Courant 25-05-1929                                             Leeuwarder Courant 18-06-1929
Twee weken na het 40-jarige huwelijksjubileum van Pieter de Vries en Minke Quarré
overlijdt hun oudste zoon Jan. Nalatende zijn vrouw en een dochtertje Minke (Minnie) genaamd.
Minnie (*Workum 08-07-1927 - +Sneek 29-12-2008), jaren werkzaam op het Workumer postkantoor,
zal tot haar dood in haar ouderlijke woning op Súd 86 blijven wonen.

Leeuwarder Courant 06-07-1942


Ja, en nu ben ik aan mezelf toe. Eerst nog iets over die loting. Toen ik aan de beurt was in 1914, lootten zij die geneeskundig afgekeurd waren en zij die een vrijstelling hadden wegens broederdienst, niet meer mee. En omdat mijn oudste broer Jan in militaire dienst was geweest, had ik een vrijstelling.

Ik ben geboren op 4 oktober 1894 in Workum. Het leven kabbelde voort zoals het bijna een eeuw lang gedaan had. De invloed van twee wereldoorlogen heeft de maatschappij wel heel erg doen veranderen.

Er was veel standsverschil in Workum. Enkele rijken en veel armen. Oudedagsvoorzieningen waren er niet. Over ’t algemeen leefden de mensen heel sober en dat moest ook wel. Als we iets vroegen dat geld kostte, dan zei Heit: “as ’t skip mei jild komt”. Dat was een typerende Workummer zegswijze, want in vroeger tijden was er wel een grote welvaart in Workum door de scheepvaart, voornamelijk op de Oostzee, en de deelname aan de walvisvaart. Veel gevelstenen getuigen nog van deze tijd.

Maar de toegang tot de haven raakte verzand. Grote schepen konden niet meer over de bank, dus ook ‘het skip mei jild’; met andere woorden: dat schip kwam nooit. Alleen bij heel hoog water kon er nog een behoorlijk schip binnenkomen en daarom geloof ik dat het volgende grapje verband houdt met het voorgaande: “Alle bietjes hilpe, sei de man, en hij pisse yn e see”.

In zekere zin waren wij in Workum nog bevoorrecht. We hadden gas en woonden dicht bij een spoorlijn. De lokaaltreinen reden met een snelheid van 45 km per uur, de sneltreinen met 60. Er was geen waterleiding, geen riolering, geen electriciteit, er waren geen auto’s en geen vliegtuigen. Er waren enkele fietsen. Kijk, zei Heit toen we nog klein waren en er kwam iemand op een fiets voorbij, een ‘fielesopee’ (velocipède). Een heel enkele keer zag je een primitieve motorfiets, stoomfiets werden ze genoemd. Die moest de gelukkige bezitter eerst een heel eind opduwen  en als hij dan aansloeg er heel vlug opspringen. Stoomboten waren er wel, heel veel zelfs in Friesland met z’n vele waterwegen. Het meeste vrachtvervoer vond plaats met zeilschepen. Het wegennet was miserabel, ’s zomers joeg je stofwolken op en ’s winters reed je door modderpoelen.

Mem had een broer Sjouwe in Koudum, die een stalhouderij had en ook een broer Eelke (Jilke) met een stalhouderij in Makkum. Ik heb bij beiden wel gelogeerd. Ze hadden een soort taxi-onderneming maar dan met rijtuigen en paarden. De oom uit Koudum had een vaste dienst enige malen per dag naar het station Koudum-Molkwerum. Ik heb dat traject vaak meegereden. Naast de koetsier hing een bel die door de beweging van het rijtuig in gebruik werd gesteld. Buiten het dorp werd de klepel er uitgehaald en werd overgegaan van stapvoets in draf.. Als ik naar Koudum ging, reisde ik met de bodekar, een voertuig getrokken door honden en later door een paard. Naar Makkum ging het geriefelijker, want de oom in Makkum had een dienst van tweemaal per dag naar het station in Workum.

Er hing een bepaalde geur in de wagenhuizen en vooral in de stallen, maar dan minder aantrekkelijk. Toch snoof ik vele jaren later, als ik een kar met stro en paardenmest passeerde, behagelijk de geur op, want het bracht mij gelukkige dagen uit mijn jeugd in herinnering.

...de Burevaart met de molen, de boerderij en het hoge bruggetje...

Een andere herinnering uit mijn prille jeugd is de keer dat ik met Mem een dagje naar Muoike Kekke ging. We zaten in het voorkamertje bij Omke Knilles, met het uitzicht op de Burevaart, met de molen, de boerderij en het hoge bruggetje. Daar kwam oom Jan Vaandriks met z’n bootje aangevaren om ons af te halen. Het levendigste staat me voor de geest dat we in het bootje zaten, zo heel dicht bij het water, dat we onder het hoge bruggetje doorvoeren en dat het zeil gehesen werd. We voeren langs de molen en voorbij de boerderij. Onderweg lag ergens langs de kant het 'skûtsje' van Omke Sake Eekma die getrouwd was met een zuster van Mem. Toen we voorbij voeren, kwam nicht Akke, die meevoer met haar vader, uit de roef.

Sako Arnoldus' Eekma *Lemmer 08-08-1854 - +Koudum 17-06-1926
boereknecht te Workum (1875); arbeider te Hindeloopen (1877); schipper (1880);
zonder beroep te Koudum (1926)
zoon van
Arnoldus Sako Eekma (scheepstimmerman te Lemmer 1854; scheeptimmermansknecht te Workum 1876)
en Akke Rintjes de Jong
x Hemelumer Oldeferd 11-05-1876
Durkje Ellerts Quarré *Koudum 02-05-1852 - +Koudum 26-01-1929
boeremeid (1875)
dochter van
Ellert Durks Quarré (voerman te Koudum 1852, 1876) en Rink Sjouwes van der Veer

Hun dochter Akke Sakes Eekma werd op 28-02-1877 te Hindeloopen geboren.

Fotocollectie: Familie Haanstra-Eekma


Tot zover mijn voorgeslacht. Over onszelf en over zijn Vader heb ik mijn kleinzoon uitvoerig verder verteld. Een en ander is uiteraard alleen bestemd voor mijn eigen nageslacht.

Ik stel mij voor dat de stichter van de rijkere Enkhuizer tak - rijker in aantal bedoel ik – deze familiekroniek zal willen vervolgen met alles wat van belang kan zijn om te weten voor zijn nakroost.
Dit werk geeft een grote voldoening. Geen tijd? Dan maar wat minder tijd besteden aan vissen, schaken, postzegels en ansichtkaarten. Zijn nageslacht zal hem er dankbaar voor zijn.

Wassenaar, 1966-1973                        Ellard de Vries.

Ellard (Elt) de Vries is geboren te Workum op 04-10-1894, als zoon van de timmermansknecht Pieter Jans de Vries en Minke Ellards Quarré. Op 11-06-1919 komt hij in 's-Gravenhage te wonen als oprichter landsgebouwen. In 1921 is zijn beroep bouwkundig ambtenaar.De op 01-03-1897 op Texel (Den Westen) geboren Dieuwertje Kikkert is onderwijzeres te Workum en leert op die manier Elt kennen. Op 12 mei 1921 trouwt hij  op Texel met Dieuwertje Kikkert, dochter van Jan Kikkert (veehouder op Texel) en Cornelisje Boon. Op 02-11-1922 verhuizen ze naar de Rozenboomlaan 16 te Voorburg.
Ellard werkt zich op tot hoofdambtenaar bij de Rijks Gebouwendienst in Den Haag. Tussen 1966 en 1973 heeft hij bovenstaande verhaal geschreven. Hij overlijdt op 10-05-1979 te Wassenaar (Zuid Holland)  op 84-jarige leeftijd. Op 14 mei wordt hij op de Ned.Herv. begraafplaats te Den Burg (Texel) begraven.
Dieuwertje overlijdt op 21-08-1985 te Wassenaar (Zuid Holland) op 88-jarige leeftijd en wordt ook op de Ned.Herv. begraafplaats te Den Burg (Texel) begraven.

Pieter Jan de Vries, zoon van Jacob Pieters de Vries, heeft bovenstaand verhaal beschikbaar gesteld.