Een "iellêger" op trektocht!

Merk 4
8711 CL Workum
tel. 0515 - 54 12 31








Een “iellêger” op trektocht !


Peter Tolsma
petertolsma @ organisatie-adviezen.com


Een “iellêger” op trektocht !


Naar aanleiding van deze oude foto in de wekelijkse rubriek van Henk Gorter “Vroeger en Nu”, in het onvolprezen blad “Friso” en het daarbij gegeven commentaar, ben ik de foto eens wat beter gaan bekijken. Dat kon omdat Henk zo vriendelijk was mij een scan van het origineel op te sturen. In het gegeven bijschrift spreekt de auteur met name over de situering, en de turfschepen die daar voor de wal liggen. Mij viel echter het varend erfgoed op dat in de Dolte daar toen voer. De foto wordt gedateerd op het jaar 1946.

Midden in de Dolte vaart een motorbootje met daarachter een bak met op de hoeken grote vierkante bolders. Weinigen zullen dit nog herkennen, maar het is een palingkaar of “iellêger”. Een grote drijvende bak van hout met daarin, in dit geval, een drietal “kamers”. Onder water zit aan alle kanten een groot rooster om water door te laten zodat er in de kamers waarin de paling opgeslagen werd, vers water kon komen. Het was daarom ook van belang dat de legger op stromend water werd gelegd als er paling in zat. De gaten in de roosters waren natuurlijk zodanig dat de paling er niet door kon zwemmen. De legger functioneerde als opslag- en verzamelplaats voor de paling die gevangen of gekocht was, vóór de export naar Engeland. Naast de Ielpolle hier in Workum hebben jarenlang dit soort van leggers gelegen in de Hollemar. Ze lagen net voor het daar staande schiphuis waarin o.a. de tjotter de “Twa Sisters” van Jan Haagsma werd gestald.
In de legger zien we de trog of bunkist van de drie kamers van de legger. Naast de trog een vloertje (de deken) waarop de werklui stonden om de paling in of uit de legger te halen. Met grote schepnetten werd de paling uit de legger gevist, en dan in een ton of ketel geschept, om zo naar de ielaak te worden gebracht. In 1900 had Jan Haagsma bij de overname van de palinghandel nog de beschikking over 5 palingaken, waarvan er een vast in Londen lag. Meestal lagen de palingaken om geladen te worden aan de Trekweg net naast de “Lange Brêge”, met de kop richting Lange Vliet. Door de aken werd meestal de route via Stavoren gevaren, omdat ook toen al het Soal te ondiep was voor een geladen aak. Bovendien kon men in Stavoren, net buiten de sluis achter een strekdam, in de buitenhaven, gebruik maken van het brakke water om zo te paling te laten wennen aan het zoute water van de Zuiderzee. Dat ”verwateren” duurde ongeveer een halve dag of hele nacht, afhankelijk van het tij. Daarna werd de tocht naar Engeland voortgezet. Ook een het begin van de Theems was zo’n verwaterplek waar werd gewacht om de paling weer aan het zoete water van de rivier te laten wennen, alvorens men verder naar Londen voer. In Londen lagen de palingaken aan moorrings (ankerboeien) vlak voor de Billingate brug bij de vismarkt.


De laatste palingaak van Haagsma en daarna van Lankhorst (de “Stad Workum”) wordt in 1932 overgedragen aan de firma Visser te Heeg, die als dan ook nog de “Corneliske Ykes” en de “Heeg” in de vaart heeft. Deze palingaak “Stad Workum” werd ook wel de “klaveraak” genoemd, vanwege de klavervorm op de roerkop. Het was een aak met de kop van een kofschip. De aak werd in 1855 in Workum gebouwd en in 1936 te Londen gesloopt. Het schip voer voor het kantoor Workum van palinghandelaar en burgemeester Rintsje Jans Visser (Gaastmeer 1827- Workum 1897), later voor Jan Haagsma, en daarna voor Lankhorst en Visser Heeg.

De palinghandel vanuit Workum was jarenlang de belangrijkste palinghandel van Friesland, maar ook vanuit Heeg en Gaastmeer werd paling geëxporteerd. Indertijd was deze palinghandel met Holland en ook met Engeland voor de Friese binnenvisserij van groot belang. De paling werd met een ielbûs, ook wel binnenaak of palinghaler genoemd, bij de vissers in de provincie en daarbuiten, opgehaald en bij de handelaar in de thuishaven overgeladen in de legger. Dat was een sterk en zwaar gebouwde halfdrijvende bak, zoals op de foto staat, waarin grote bunnen (kamers) waren gebouwd om de vis levend te kunnen houden. Van daar uit werd ze op gezette tijden overgeladen in de bekende ielaken en vervoerd naar Amsterdam en Londen.

We weten dat de palinghandel in Workum sinds 1844, vanuit Gaastmeer overgekomen, in handen was van de firma Jan Rintjes Visser. De Friese palinghandel concentreerde zich met nam op Engeland (Londen) en Amsterdam. Al eerder werd er in paling gehandeld vanuit Workum, naar het schijnt reeds vanaf de 16e eeuw, maar pas sinds het begin van de negentiende eeuw neemt dit in omvang grote vormen aan. Deze Jan Rintjes Visser afkomstig uit Allingawier, was zelf geen rechtstreekse familie van de Vissers te Woudsend, Gaastmeer en Heeg. Zijn vrouw Pierkje daarentegen was een dochter van Wieger Jans Visser van het “kantoor”(palinghandel) te Gaastmeer. Jan Rintjes en later zijn zoon Rintje Jans weten een gedegen en behoorlijk grote palinghandel vanuit Workum op te zetten. Ook zij leveren zowel aan de randstad via Amsterdam als aan de Engelse markt. September 1900 werd deze palinghandel overgenomen door de “stiefzoon” van Rintje Jans Visser; Jan Haagsma.  De palinghandel was toen al aan het inkrimpen, om in Workum zo rond 1920 helemaal te zijn verdwenen. Dat o.a. door de drooglegging van de Workumer en Parregaaster Meer, en het verdwijnen van stromend water uit de Hollemar. Het vaartje, dat thans “eilandje in de Sont” aan de Kleine Gaastmeer vormt, is daarvoor nog door Jan Haagsma gegraven. Hij heeft nog een aantal jaren daar de palingleggers neergelegd om zo vers en schoon water door de kamers van de legger te kunnen laten stromen. In 1907 is de palinghandel van Haagsma opgekocht door de Fa. A & K Lankhorst te Heeg, en later nog weer overgenomen door de Fa W&A Visser uit Heeg.

De Dolte omgeving Snakkerburren-Hearekeunst.

Wat we hier zien is dus een voor Workum eigenlijk toen al verdwenen onderwerp. In Workum zelf lagen in 1946 al geen leggers meer. Deze legger wordt kennelijk naar de Werf “De Hoop” gesleept om daar te worden schoongemaakt en geteerd. Gezien het jaar van de foto is het echter ook mogelijk dat de legger op weg was naar Makkum, waar jarenlang nog leggers in de haven hebben gelegen, omdat deze op de binnenwateren overbodig waren geworden. In Workum lagen zo rond 1950 nog een paar kleine leggers op de wal bij Sietse Visser, waar door sommige kinderen van het Sylspaed nog wel eens in werd gespeeld. Maar volgens zeggen waren er toen nergens hier ter stede nog leggers echt in gebruik.

Trekwei 6. Ook de maaimachine moest natuurlijk op de foto (voor het 2de venster van links).
De eigenaar van de woning werd de “Lytse Skolmeester” genoemd.
Op de foto Jan Haagsma en waarschijnlijk zijn dochter Yeb.

De foto is precies genomen op de plek waar later aan de rechterkant het latere huis van Jan Haagsma is gebouwd, naast de boerderij van Hooghiemstra. In 1884 kocht een tante van zijn vader de boerderij van later Hooghiemstra en de onze, in één deal en toen stond dat huis er waarschijnlijk al. Het is dus veel ouder dan je zou denken. Jan Haagsma nam er rond 1900 zijn intrek en verhuisde later (1912) naar de boerderij aan de Brouwersdyk. Rond 1942 keerde hij weer terug naar de Trekweg. De bomen ontnemen ons hier nog het zicht op deze plek. Zou dat expres gebeurd zijn ? Was hier een fotograaf met historisch besef doende ? Of wist de fotograaf dat de voormalig palinghandelaar daar weer ging wonen een nam hij daarom hier deze foto ? De laatste legger die voor altijd vertrekt, precies voor het huis van de laatste palinghandelaar van Workum ???

Ook wel leuk om te vermelden is dat er vroeger een sloot liep langs de Trekweg. Je ziet een bruggetje op de foto. Er moet nog ergens een brief zijn van de Gemeente of de Burgemeester waarin Jan Haagsma toestemming kreeg om deze sloot te dempen. Dat moet ongeveer rond 1902 zijn geweest Dat stukje wijk werd in de volksmond de Haagsma’s Hoek genoemd. De Hooghiemstra boerderij, de boerderij op de plaats van de Siemonsma garage en Haagsma’s huis alles naast elkaar. Verdere bebouwing zoals de andere huizen op de Priesterhoek waren er nog niet, net zomin als de weg. Het land daarachter was alles Haagsma land tot aan de zeedijk achter Scharneburen toe.

De boerderij van Rintje Haagsma. Nu Garage Siemonsma.

Zoals Henk Gorter al beschreef liggen voor de wal een tweetal pramen met “brânje”. In dit geval turf. Het achterste schip lijkt netjes gestapelde lange turf in te hebben. De voorste praam heeft baggelturf of korte turf aan boord. Op de wal een houten wagen waarin de turf wordt overgeladen. Er spelen wat kinderen rond de schepen, en achterin de verste praam zitten twee mensen pontificaal op het bankje voor de foto. Overigens lijken de kledij en de houding van de personen op de foto er op te duiden dat deze foto van eerder datum is. Ik schat in 1936 of zo.

Verderop aan de wal, vlak voor de Peerdestal, ligt een grote klipper afgemeerd. De mast waarvan ik aanvankelijk dacht dat die bij het motorbootje hoorde is van dit schip. Aan de kont van het schip te zien is het een Friese klipper met rechtopstaand hekboeisel. Mogelijk gebouwd bij Gebr. Brandsma Franeker of een andere werf hier in Friesland. Waarschijnlijk wacht de schipper op de brug die gaat worden gedraaid. De stuurman van het motorbootje dat de legger trekt, is uit zijn stuurhut gekomen om te zien of de brugwachter van, wat we nu noemen “Pieters Brêge”, hem al heeft zien aankomen. Dat motorbootje is zo te zien, een palinghaler, zoals dat ook nu nog te zien is in de Gaastmeer bij de Fa. van Netten. Het ligt tegenwoordig afgemeerd als “historisch bedrijfsvaartuig” aan de loswal daar.

Zo blijkt uit de foto die op klein formaat in de rubriek “Vroeger en Nu” een heleboel meer informatie verscholen dan alleen de turfpramen met hun “branje”. Als er nog iemand is die de schipper van het motorbootje meent te herkennen, of de brandstofhandelaren op de wal, dan wel de naam van de klipper en zijn schipper, dan houd ik me aanbevolen.